ECLI:NL:RVS:2022:1027
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 6 augustus 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 6 februari 2020 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, op 24 december 2020 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H. van der Linden, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 april 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, omdat het geen nieuwe vragen bevatte die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Afdeling heeft geoordeeld dat de vreemdeling, ongeacht haar argumenten over haar identiteit, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een gezinsband met de referent bestaat, volgens het geldende beoordelingskader. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J. Verbeek, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 april 2022.