ECLI:NL:RVS:2022:1406

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
202106766/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering Verklaring van Geen Bezwaar door minister van Defensie

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 september 2021, waarin de rechtbank de weigering van de minister van Defensie om een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) niveau C te verstrekken, heeft bevestigd. Tevens werd het besluit van de minister om de eerder verstrekte VGB niveau B van [appellant] in te trekken, aan de orde gesteld. De minister heeft in het kader van deze procedure twee gedingstukken overgelegd en heeft, met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verzocht dat uitsluitend de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kennis mag nemen van deze stukken. Dit verzoek is gedaan vanwege gewichtige redenen die verband houden met de nationale veiligheid en de bescherming van bronnen van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD).

De Afdeling heeft de geheimhoudingsverzoeken van de minister beoordeeld en heeft vastgesteld dat de belangen van de MIVD en de nationale veiligheid zwaarder wegen dan het belang van [appellant] om kennis te nemen van de geheime stukken. De minister heeft betoogd dat kennisneming van deze stukken de effectieve taakuitoefening van de MIVD zou kunnen schaden en dat het openbaar maken van deze informatie de nationale veiligheid in gevaar zou kunnen brengen.

Na zorgvuldige afweging heeft de Afdeling besloten het verzoek van de minister toe te wijzen, waardoor de geheimhouding van de stukken is gehandhaafd. De beslissing is genomen door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in aanwezigheid van mr. H. Oranje, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 mei 2022.

Uitspraak

202106766/2/A3.
Datum beslissing: 13 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 7 september 2021 in zaak nr. 20/7320 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Defensie.
Procesverloop
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 7 september 2021 in zaak nr. 20/7320. De zaak betreft de weigering van de minister een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) niveau C te verstrekken en het beluit de VGB niveau B van [appellant] in te trekken.
De minister heeft twee gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb meegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft:
- een veiligheidsonderzoek van de MIVD over [appellant
- een melding aan de MIVD
Overwegingen
1.       De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.
2.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.       De minister heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat geheimhouding van de stukken van fundamenteel belang is, omdat de MIVD voor een groot deel van zijn informatie afhankelijk is van bronnen. Indien de MIVD niet zorgvuldig omgaat met zijn bronnen en de daarvan verkregen informatie, dan zou dat de effectieve taakuitoefening van de MIVD sterk bemoeilijken of frustreren. Tevens kan het lopende onderzoeken schaden. Kennisneming van de geheime stukken geeft bovendien inzicht in de werkwijze van de MIVD, die bescherming verdiend. Verstrekking van de gegevens zou de nationale veiligheid kunnen schaden.
4.       De Afdeling heeft kennis genomen van de geheime stukken. Naar het oordeel van de Afdeling wegen in dit geval het belang van een effectieve taakuitoefening door de MIVD, de bescherming van zijn werkwijze bij het doen van veiligheidsonderzoeken en bronnen en de bescherming van de nationale veiligheid zwaarder dan het belang van [appellant] om kennis te nemen van de stukken. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Oranje
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2022