ECLI:NL:RVS:2022:1485

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
202101730/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Olst, Abersonterrein en de juridische beoordeling van de behoefte aan woningbouw

Op 25 mei 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Olst, Abersonterrein". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Olst-Wijhe op 18 januari 2021, betreft de ontwikkeling van een woningbouwlocatie aan de oostzijde van Olst, met een oppervlakte van ongeveer 2,5 hectare. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 66 woningen, met bestemmingen als "Woongebied", "Groen" en "Verkeer - Verblijf". De appellant, wonend in de nabijheid van het plangebied, heeft beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat hij meent dat er geen behoefte is aan de nieuwe woningen en dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied zijn voorzien.

De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellant beoordeeld, waaronder de vraag naar de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de woningen. De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat er voldoende behoefte is aan de ontwikkeling van 420 tot 515 woningen in de regio tot 2026, en dat de 66 woningen die het plan mogelijk maakt, binnen deze behoefte passen. De Afdeling concludeert dat de raad toereikend heeft gemotiveerd dat er een kwantitatieve behoefte is aan de woningen en dat het plan niet in strijd is met de structuurvisie van de gemeente.

De appellant heeft ook betoogd dat de voorziene woningbouw niet binnen bestaand stedelijk gebied is voorzien. De Afdeling heeft vastgesteld dat het plangebied in het vorige bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch" had en dat er onvoldoende alternatieve inbreidingslocaties beschikbaar zijn om de 66 woningen te realiseren. De raad heeft gemotiveerd dat de ontwikkeling van het Abersonterrein noodzakelijk is om aan de woningbehoefte te voldoen. De Afdeling heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarmee het bestemmingsplan is bevestigd.

Uitspraak

202101730/1/R3.
Datum uitspraak: 25 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Olst, gemeente Olst-Wijhe,
appellant,
en
de raad van de gemeente Olst-Wijhe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Olst, Abersonterrein" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2022, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door N.J.A.H. Spierings, R. ten Wolde en G. van den Blink, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van Olst en wordt begrensd door de Kleistraat aan de zuidoostzijde en de Jan Hooglandstraat aan de zuidwestzijde. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 2,5 ha.
Op de zuidwestzijde van het plangebied is de oude Abersonfabriek gelegen en de andere gronden van het plangebied zijn onbebouwde agrarische percelen. [partij] wil de gronden van het plangebied ontwikkelen als woningbouwlocatie. Het bestemmingsplan "Olst, Abersonterrein" kent daarvoor onder meer de bestemmingen "Woongebied", "Groen" en "Verkeer - Verblijf" toe aan de gronden van het plangebied. Het aantal in het plangebied voorziene woningen bedraagt maximaal 66. Uit het beeldkwaliteitsplan volgt dat het plangebied is onderverdeeld in drie deelgebieden, namelijk Wonen aan lint Jan Hooglandstraat (deelgebied 1), Wonen aan de dorpsrand (deelgebied 2) en Wonen op het erf (deelgebied 3).
2.       [appellant] woont aan de [locatie 1] te Olst, in de directe nabijheid van het plangebied. Hij kan zich niet verenigen met het plan en heeft daarom beroep ingesteld.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep
Ladder voor duurzame verstedelijking
4.       [appellant] betoogt dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is vastgesteld. Hij betoogt kort gezegd dat er geen kwantitatieve en kwalitatieve behoefte bestaat aan de met het plan voorziene woningen en dat deze woningen ten onrechte niet binnen bestaand stedelijk gebied zijn voorzien. De Afdeling zal deze aspecten achtereenvolgens bespreken.
4.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
4.2.    Niet in geschil is dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
4.3.    Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 2.4 en 2.5).
Kwantitatieve behoefte
4.4.    [appellant] betoogt dat er geen onderzoek is verricht naar de behoefte van de met het plan voorziene woningen en dat er geen behoefte bestaat aan deze woningen. Daarbij wijst hij erop dat in de raadsvergadering van 23 maart 2021 is aangegeven dat 300 à 400 extra wooneenheden in het buitengebied zullen worden gerealiseerd, omdat het de verwachting is dat agrariërs gebruik zullen maken van de regeling Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Ook wordt met de bestemmingsplannen "Buitengebied, Hamelweg 16", "Boerlestraat 15-15a Wijhe" en "Buitengebied, Fortmonderweg 21 en De Wellenberg 2" al voorzien in 11 woningen. Dit betekent volgens [appellant] dat met het bestreden plan het aantal woningen wordt overschreden dat op grond van de woningbouwafspraken West-Overijssel mag worden toegevoegd.
4.5.    In paragraaf 3.1.2 van de plantoelichting is vermeld dat - anders dan [appellant] betoogt - in het rapport "Toets Ladder voor duurzame verstedelijking. Olst, Aberson-terrein" van 21 februari 2020 (hierna: de laddertoets) een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is verricht.
Uit pagina 7 van de laddertoets kan worden afgeleid dat er tussen de provincie Overijssel en de West-Overijsselse gemeenten (waaronder begrepen de gemeente Olst-Wijhe) afspraken zijn gemaakt over de woningbouwprogrammering in de regio West-Overijssel. De uitkomsten van het regionaal overleg zijn neergelegd in de "Regionale Woonprogrammering West-Overijssel" (hierna: de RWP), die voor het laatst is geactualiseerd in 2019. Specifiek voor de gemeente Olst-Wijhe blijkt uit een tabel uit de RWP die is opgenomen op pagina 9 van de laddertoets dat er een behoefte is aan de ontwikkeling van 420 tot 515 woningen in de periode tot 2026. Onder de harde plancapaciteit (onherroepelijke bestemmingsplannen) vallen 233 woningen en onder de zachte plancapaciteit (in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen) vallen 78 woningen, volgens pagina 10 van de laddertoets. Wanneer de harde en zachte plancapaciteit worden afgezet tegen de behoefte van 420 tot 515 woningen, is er voldoende ruimte beschikbaar om de 66 woningen die het plan mogelijk maakt aan de plancapaciteit toe te voegen, zo staat in de laddertoets.
4.6.    In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet toereikend heeft gemotiveerd dat er een kwantitatieve behoefte is aan de woningen die het plan mogelijk maakt. Voor zover [appellant] erop wijst dat in de raadsvergadering van 23 maart 2021 is aangegeven dat 300 à 400 woningen in het buitengebied zullen worden ontwikkeld, merkt de Afdeling op dat de raad in zijn verweerschrift heeft toegelicht dat de ruimtelijke afweging over de haalbaarheid en de wenselijkheid hiervan nog niet heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat deze woningen in het buitengebied niet behoren tot de plancapaciteit waarmee in de laddertoets rekening is gehouden. Het betoog dat met de bestemmingsplannen "Buitengebied, Hamelweg 16", "Boerlestraat 15-15a Wijhe" en "Buitengebied, Fortmonderweg 21 en De Wellenberg 2" al 11 woningen zijn toegevoegd aan de plancapaciteit, maakt het voorgaande niet anders. Deze plannen zijn vastgesteld na het nu aan de orde zijnde plan, namelijk op 15 februari 2021. Deze plannen hoefden daarom niet te worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of het nu aan de orde zijnde plan voorziet in een kwantitatieve behoefte. Het betoog slaagt niet.
Kwalitatieve behoefte
4.7.    [appellant] betoogt dat met de met het plan voorziene woningen niet wordt voorzien in een kwalitatieve behoefte. Er is behoefte aan goedkope woningen voor ouderen en jongeren, terwijl het plan daarin niet voorziet.
4.8.    Artikel 5.2.2 van de planregels luidt:
"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
[…]
c. binnen de bestemming mogen vrijstaande, twee-aaneengebouwde of aaneeneengebouwde woningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;
2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;
3. indien beide aanduidingen zijn opgenomen, zijn zowel vrijstaande als halfvrijstaande woningen toegestaan."
4.9.    Op pagina 13 van de laddertoets is vermeld dat in de "Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020" van 3 mei 2016 is aangegeven dat in algemene zin een voorkeur bestaat voor gevarieerde woonmilieus, waarbij sprake is van een mix van jong, oud, sterk, zwak, behulpzaam en hulpbehoevend. In de Woonvisie zijn ouderen en jongeren als belangrijke doelgroepen genoemd. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in woningen voor gezinnen, ouderen en jongeren en sluit daarmee volgens de laddertoets aan bij de demografische ontwikkelingen en wensen in de gemeente Olst-Wijhe. De in het plan voorziene woningbouwontwikkeling van 66 woningen past daarmee binnen de kwalitatieve behoefte volgens de raad.
De Afdeling stelt vast dat de bouwaanduidingen "twee-aaneen" en "vrijstaand" binnen het plangebied zijn toegekend aan drie stroken grond. Gelet op het bepaalde in artikel 5.2.2, aanhef en onder c, van de planregels voorziet het plan - anders dan [appellant] betoogt - in verschillende typen woningen, te weten aaneengebouwde woningen, vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen. De raad heeft in zijn verweerschrift verder toegelicht dat ook (levensloopbestendige) rijwoningen zullen worden gerealiseerd die geschikt zullen zijn voor kleinere huishoudens, bestaande uit ouderen en jongeren.
Met de gegeven toelichting heeft de raad toereikend gemotiveerd dat er een kwalitatieve behoefte is aan de woningen die het plan mogelijk maakt.
Het betoog slaagt niet.
Voorzien binnen bestaand stedelijk gebied
4.10.  [appellant] betoogt dat de voorziene woningbouw ten onrechte niet binnen bestaand stedelijk gebied is voorzien. Om in de benodigde woningbehoefte te voorzien, had het volgens [appellant] voor de hand gelegen om de bestaande woningvoorraad te transformeren en te verduurzamen. [appellant] wijst erop dat hiervoor ook aandacht wordt gevraagd in het rapport "Richting aan woningbouw - Afwegingskader voor adaptieve woonprogrammering Olst-Wijhe" van 15 december 2017 en door woningbouwcorporaties, de drie noordelijke provincies en het Planbureau voor de Leefomgeving.
4.11.  Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro luidt:
"1. In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
h. bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;"
4.12.  In haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 10.1 en 10.2, heeft de Afdeling overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt, moet worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied al een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of dat het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
4.13.  De gronden van het plangebied hadden in het vorige bestemmingsplan "Olst" voor het grootste deel de bestemming "Agrarisch". Dit betekent dat het vorige plan niet al een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakte binnen het plangebied. Het plangebied kan op grond van het vorige plan ook niet als behorend bij een zodanig bestaand stedenbouwkundig samenstel worden aangemerkt. Het plangebied maakt daarom geen deel uit van bestaand stedelijk gebied, als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro. De raad moet daarom motiveren waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
4.14.  Uit pagina 14 van de laddertoets kan worden afgeleid dat sprake is van een woningontwikkeling met een groot aantal kenmerken en dat voor een dergelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende alternatieve inbreidingslocaties beschikbaar zijn. Daarover is in het verweerschrift van de raad vermeld dat in de kern Olst weliswaar een aantal inbreidingslocaties is vrijkomen en in de kern Wijhe één inbreidingslocatie is vrijgekomen, maar dat deze locaties te weinig capaciteit bieden om 66 woningen in een "landelijk, dorps woonmilieu" te realiseren. Bovendien wil de raad deze vrijgekomen locaties gebruiken om daar een "centrum, dorps woonmilieu" te realiseren met onder meer woningen voor ouderen en jongeren. In de overige kleine kernen binnen de gemeente Olst-Wijhe zijn ook geen inbreidingslocaties voorhanden om 66 woningen in een "landelijk, dorps woonmilieu" te realiseren. Gelet hierop kan de in het plan voorziene woningbouwontwikkeling volgens de raad niet binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. In dat verband heeft de raad er ook nog op gewezen dat met de woningbouwontwikkeling een duidelijke dorpsrand zal worden gecreëerd en dat de kern Olst daarmee aan de oostzijde zal worden afgerond.
4.15.  In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet toereikend heeft gemotiveerd dat niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Voor zover [appellant] betoogt dat het voor de hand had gelegen om de bestaande woningvoorraad te transformeren en te verduurzamen, merkt de Afdeling op dat daarover in het verweerschrift van de raad is vermeld dat verduurzaming een verantwoordelijkheid is van particuliere woningeigenaren en woningcorporaties. Bovendien wordt met de voorziene ontwikkeling onder meer voorzien in de gewenste transformatie van het voormalige Abersonterrein. De raad heeft zich op dit standpunt kunnen stellen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4.16.  Uit het voorgaande volgt dat het betoog van [appellant] dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet slaagt.
Structuurvisie
5.       [appellant] betoogt dat het plan niet in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid, zoals dat is verwoord in de op 4 december 2017 vastgestelde "Structuurvisie Olst-Wijhe. Ruimte voor initiatief en innovatie" (hierna: de structuurvisie). Volgens [appellant] wordt er voor een groot deel gebouwd op agrarische gronden. Dit betekent dat sprake is van een uitbreiding, terwijl in de structuurvisie is vastgelegd dat een uitbreiding niet de voorkeur verdient.
5.1.    Op pagina 5 van de structuurvisie is vermeld dat de structuurvisie op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Olst-Wijhe beschrijft. De structuurvisie dient als inspiratiedocument en toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke initiatieven en ontwikkelingen en geeft daarnaast aan op welke wijze wordt omgegaan met ruimtelijke initiatieven.
Uit de kaart op pagina 9 van de structuurvisie en de daarbij behorende tekst kan worden afgeleid dat onder meer Olst is aangewezen als deelgebied "Sterke dorpen tussen twee Hanzesteden". Volgens pagina 56 van de structuurvisie geldt voor het thema wonen voor het deelgebied "Sterke dorpen tussen twee Hanzesteden" het uitgangspunt dat plannen en projecten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, voorzien in een concrete woonbehoefte en ook nog andere maatschappelijke meerwaarde creëren. Strategisch en flexibel zal worden omgegaan met de toevoeging van nieuwe woningen en daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
"- kleinschalige wooninitiatieven faciliteren bij de kleinere kernen, die passen bij de schaal en aard van de kern en aansluiten bij de lokale behoefte, zoals onder andere voor jongeren en ouderen. Uitgangspunt is een uitgebalanceerd woningaanbod, zowel kwantitatief als kwalitatief;
- woningbouwopgaven inzetten als aanjager en/of economische drager voor het oplossen van ruimtelijke knelpunten;
- het Abersonterrein in Olst wordt omgevormd naar woningbouw, passend bij de uitgangspunten in de woonvisie;
- de voorkeur geven aan inbreiding boven uitbreiding in het landschap;
- onderzoeken of, analoog aan de voorziening KGO, ook voor de bebouwde kom een dergelijke voorziening ingesteld kan worden."
5.2.    Uit het gestelde onder 5.1 volgt weliswaar dat de voorkeur wordt gegeven aan inbreiding boven uitbreiding in het landschap, maar dat betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat het plan is vastgesteld in strijd met de structuurvisie, omdat de agrarische gronden bij het voormalige Abersonterrein ook worden ontwikkeld. In dat verband merkt de Afdeling op dat uit de structuurvisie blijkt dat het voormalige Abersonterrein zal worden ontwikkeld en dat volgens de structuurvisie strategisch en flexibel met de toevoeging van nieuwe woningen zal worden omgegaan. Hiervoor onder 4.14 is al uiteengezet waarom volgens de raad niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
6.       [appellant] betoogt dat al jarenlang discussie wordt gevoerd over de verkeersproblematiek in Olst, terwijl deze met het plan niet zal worden opgelost. De leefbaarheid en verkeersveiligheid zal volgens hem verslechteren als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied en de voorgenomen ontwikkelingen van het nabij zijn woning voorziene kindcentrum en de fietstunnel. Hij wijst in dat verband erop dat de capaciteit van de Jan Hooglandstraat 4.500 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) bedraagt, terwijl de verkeersintensiteit als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied en het voorziene kindcentrum ongeveer 7.500 mvt/etmaal zal bedragen. In de door Goudappel Coffeng opgestelde verkeersrapporten wordt bevestigd dat de capaciteit van de Jan Hooglandstraat ontoereikend is. Er had dan ook al met dit plan een bijdrage moeten worden geleverd aan het verbeteren van de leefbaarheid en verkeersveiligheid.
Daarnaast wijst [appellant] erop dat de raad bij het bepalen van de effecten van de voorziene ontwikkeling op het verkeer ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verkeersgevolgen van de toekomstige verdubbeling van het spoor tussen Olst en Deventer en de snelfietsroute Deventer-Zwolle. Bovendien is de stelling van de raad dat de leerlingen uit Boskamp niet meer via de Jan Hooglandstraat fietsen onjuist. De meeste leerlingen uit Boskamp gaan namelijk naar school in Boskamp en maken dus sowieso geen gebruik van de Jan Hooglandstraat.
6.1.    [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat zijn beroepsgrond over het verkeer ziet op de Jan Hooglandstraat.
6.2.    In paragraaf 4.10.1 van de plantoelichting is aan de hand van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" de toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied berekend. Bij die berekening is uitgegaan van het gebiedstype "rest bebouwde kom" en de stedelijkheidsgraad "niet stedelijk gebied". Het aantal mvt/etmaal is berekend op 600 op een weekdag, waarvan ongeveer 2% zal bestaan uit vrachtverkeer. Dit betreft een worst-case situatie. In de berekening is er namelijk van uitgegaan dat binnen het plangebied uitsluitend vrijstaande woningen zullen worden gerealiseerd, terwijl de fysieke ruimte hiervoor ontbreekt. Bij vrijstaande woningen zullen meer mvt/etmaal worden gegenereerd dan bij de met het plan voorziene woningtypen.
In paragraaf 4.10.1 van de plantoelichting is verder ingegaan op de verkeersintensiteiten op de Jan Hooglandstraat, de Koekoeksweg en de Kleistraat. In de tabel op pagina 55 van de plantoelichting zijn de huidige verkeersintensiteiten weergegeven, die zijn gebaseerd op de in 2017 verrichte tellingen. In de tabel zijn daarnaast de toekomstige verkeersintensiteiten weergegeven, waarbij rekening is gehouden met een autonome groei van 1,5% per jaar tot 2029 en de ontwikkeling van het plangebied. Uit de tabel blijkt dat voor de Jan Hooglandstraat de huidige verkeersintensiteit 5.164 mvt/etmaal bedraagt en de toekomstige verkeersintensiteit 6.774 mvt/etmaal.
6.3.    Voorop staat dat de raad alleen moet beoordelen of de verwachte toename van verkeer als gevolg van het plan tot problemen leidt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1153, onder 6.2). De verkeerseffecten van het voorziene kindcentrum en de voorziene fietstunnel, de mogelijke verdubbeling van het spoor tussen Olst en Deventer en de snelfietsroute Deventer-Zwolle en de door [appellant] genoemde omstandigheid dat leerlingen al dan niet gebruik zouden maken van de Jan Hooglandstraat zijn geen gevolgen van de in het plan voorziene woningbouw en kunnen dus niet bij de beoordeling van dit plan worden betrokken.
Uit wat hiervoor onder 6.2 staat, volgt dat voor de Jan Hooglandstraat de huidige verkeersintensiteit 5.164 mvt/etmaal bedraagt en de toekomstige verkeersintensiteit 6.774 mvt/etmaal. [appellant] heeft de juistheid van deze aantallen niet betwist. De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de huidige verkeersintensiteit op de Jan Hooglandstraat relatief hoog is. De raad wijst erop dat de Jan Hooglandstraat een erftoegangsweg is, waarvoor volgens de CROW een maximale capaciteit 6.000 mvt/etmaal geldt. Als de intensiteit verder toeneemt, komt de leefbaarheid langs deze weg onder druk te staan. Hiervan is op de Jan Hooglandstraat nog geen sprake. Desondanks is het volgens de raad vanuit het verkeersveiligheidsperspectief wenselijk om maatregelen te treffen. De raad heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat voor de verkeersveiligheid niet de verkeersintensiteit bepalend is, maar het gedrag van de weggebruiker. De raad heeft er daarom voor gekozen om de verschillende verkeersstromen meer te scheiden en de Jan Hooglandstraat anders in te richten. Er is een alternatief profiel aangebracht, een 30 km/u-regime ingesteld en de kruisingsvlakken zijn voorzien van een plateau. Hiermee wordt volgens de raad aangesloten bij de functie van de Jan Hooglandstraat als erftoegangsweg. De maximumsnelheid van 30 km/uur sluit ook aan bij de maximumsnelheid die binnen de kern van Olst geldt. De raad heeft er ook op gewezen dat het aanpassen van de Jan Hooglandstraat naar een gebiedsontsluitingsweg geen optie was, omdat de beschikbare ruimte niet toereikend is om aan de vormgevingskenmerken voor een gebiedsontsluitingsweg te voldoen. Bovendien stelt de raad dat het verbeteren van de doorstroming mogelijk leidt tot het aantrekken van meer verkeer, wat ongewenst is.
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de raad zo voldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot de conclusie is gekomen dat het plan vanuit verkeerskundig oogpunt had mogen worden vastgesteld. De Afdeling ziet geen reden waarom de verkeersveiligheid onvoldoende gewaarborgd zou zijn. Voor zover [appellant] wijst op de door Goudappel Coffeng opgestelde verkeersrapporten, merkt de Afdeling op dat deze niet aan het plan ten grondslag zijn gelegd.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
7.       [appellant] vreest dat de toekomstige bewoners van de woningen in deelgebied 3 zullen parkeren in de Kleistraat. Hij betoogt in dat verband dat 11 woningen zullen worden gerealiseerd in deelgebied 3, terwijl er onvoldoende ruimte aanwezig is voor de bij deze woningen behorende parkeerplaatsen.
7.1.    Artikel 8.2.1 van de planregels luidt:
"Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verlenen, als voldaan is aan de volgende regels:
a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid, indien:
1. voldaan wordt aan de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de 'Beleidsregels parkeren Olst-Wijhe' (vastgesteld d.d. 12 maart 2015), met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering) die zijn opgenomen in de 'Beleidsregels parkeren Olst-Wijhe' (vastgesteld d.d. 12 maart 2015) met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging."
7.2.    [appellant] vreest weliswaar dat onvoldoende ruimte aanwezig is voor de bij de woningen in deelgebied 3 behorende parkeerplaatsen, maar in artikel 8.2.1, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet kan worden verleend als niet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is voorzien in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen. In artikel 8.2.1, onder b, van de planregels is bepaald wat onder voldoende parkeergelegenheid moet worden verstaan. Gelet hierop is de vrees van [appellant] dat onvoldoende parkeerplaatsen voor de woningen in deelgebied 3 zullen worden gerealiseerd, ongegrond.
8.       [appellant] wijst erop dat door de ontwikkeling van het voormalige Abersonterrein de bewoners van de woningen aan de Jan Hooglandstraat hun auto’s voortaan moeten parkeren in de nieuwe parkeerplaatsen aan de Kleistraat. [appellant] betoogt dat er te weinig parkeerplaatsen zijn aangelegd, waardoor onoverzichtelijke en gevaarlijke situaties zullen ontstaan.
8.1.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in overleg met de bewoners van de woningen aan de Jan Hooglandstraat vijf parkeerplaatsen parallel aan de Kleistraat zijn gerealiseerd ter vervanging van de parkeerplaatsen op het voormalige Abersonterrein. De raad heeft verder ter zitting toegelicht dat de Kleistraat niet smaller zal worden door de aanleg van de parkeerplaatsen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat ter vervanging van de parkeerplaatsen op het voormalige Abersonterrein te weinig parkeerplaatsen zijn aangelegd of dat daardoor een onoverzichtelijke en gevaarlijke situatie zal ontstaan.
Het betoog slaagt niet.
Natuur
Soortenbescherming
9.       [appellant] betoogt dat in het plangebied vleermuizen, steenmarters, kleine marterachtigen en hazen aanwezig zijn, terwijl daarvan geen melding is gemaakt in de aan het plan ten grondslag liggende "Ecologische quickscan Jan Hooglandstraat 31 te Olst" van 27 juni 2019 (hierna de quickscan) en het "Nader onderzoek vleermuizen, huismus, gierzwaluw steenuil, kerkuil en marterachtigen. Jan Hooglandstraat 31, Olst" van 27 juni 2019 (hierna: het nader onderzoek). Volgens [appellant] is ten onrechte alleen het voormalige Abersonterrein onderzocht, terwijl in beide onderzoeken een groter onderzoeksgebied wordt weergegeven.
9.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus dat hij aanvoert dat het plan in zoverre in strijd is met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en daarom niet uitvoerbaar is.
9.2.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
9.3.    Bij de voorbereiding van het plan heeft Ruimte voor Advies B.V. onderzoek verricht naar de mogelijke gevolgen van de in het plan voorziene woningbouwontwikkeling voor de op grond van de Wnb beschermde soorten. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de quickscan en het nader onderzoek.
Het onderzoeksgebied van de quickscan betreft blijkens paragraaf 1.2 en de afbeelding op pagina 4 de gronden van het plangebied. De quickscan bestaat volgens paragraaf 1.3 uit een literatuuronderzoek, een veldbezoek en een rapportage met bevindingen en adviezen. Tijdens het veldbezoek is het terrein onderzocht op de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Daarbij is in het bijzonder gelet op (mogelijke) verblijfplaatsen van gebouw bewonende soorten, zoals huismussen, vleermuizen en marters. Over algemeen voorkomende zoogdierensoorten, zoals hazen en reeën, is in paragraaf 2.4 van de quickscan vermeld dat deze soorten hoogstwaarschijnlijk wel rond het pand en in de graslanden voorkomen, maar dat deze soorten niet zijn beschermd of staan op de vrijstellingslijst van de provincie Overijssel. In paragraaf 5 van de quickscan wordt onder meer geconcludeerd dat nader onderzoek naar vleermuizen, huismussen, gierzwaluwen, steenuilen, kerkuilen, steenmarters en kleine marterachtigen noodzakelijk is.
Het onderzoeksgebied van het nader onderzoek betreft blijkens paragraaf 1.1 en de afbeelding op pagina 2 de gronden van het plangebied. In het nader onderzoek wordt in paragraaf 4 geconcludeerd dat de bebouwing en bomen op het terrein niet geschikt zijn als verblijfsplaats voor vleermuizen. De betekenis als foerageergebied of vliegroute is beperkt. Externe effecten door lichtverstoring dienen te worden voorkomen en in dat verband wordt gewezen op de algemene zorgplicht uit de Wnb. Over marterachtigen is in paragraaf 4 vermeld dat geen activiteit van deze soort is vastgesteld. De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen invloed op de functionele leefomgeving van steenmarter, wezel, hermelijn en bunzing. Ten aanzien van marterachtigen zijn daarom geen verdere acties vereist.
9.4.    De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de bevindingen en conclusies van de quickscan en het nader onderzoek. Het betoog dat in de quickscan en het nader onderzoek geen melding is gemaakt van vleermuizen, steenmarters en kleine marterachtigen, volgt de Afdeling gelet op wat hiervoor onder 9.3 uiteen is gezet niet. Weliswaar is in de quickscan en het nader onderzoek niet ingegaan op de haas, maar uit paragraaf 2.4 van de quickscan volgt dat deze soort niet is beschermd of staat op de vrijstellingslijst van de provincie Overijssel. Voor zover [appellant] betoogt dat ten onrechte alleen het voormalige Abersonterrein is onderzocht, blijkt uit de afbeelding op pagina 4 van de quickscan en pagina 2 van het nader onderzoek dat het onderzoeksgebied het hele plangebied vormde.
9.5.    Gelet op de uitkomst van de quickscan en het nader onderzoek heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Bomen
- Inpassing bestaande bomen
10.     [appellant] vreest dat de bestaande bomen niet zorgvuldig zullen worden ingepast, waardoor het de vraag is of sprake zal zijn van het duurzame behoud van de bestaande bomen. Hij wijst in dat verband onder meer op de boomgaard achter de woningen aan de [locatie 2] en [locatie 1].
10.1.  Artikel 5.2.1 van de planregels luidt:
"Op de tot 'Woongebied' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde die ten dienste staan van deze bestemming;
een en ander met inachtname van de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals verwoord in het beeldkwaliteitplan dat als bijlage 1 bij de regels is opgenomen."
10.2.  De Afdeling stelt vast dat de boomgaard achter de woningen aan de [locatie 2] en [locatie 1] zich buiten het plangebied bevindt. Dit betekent dat deze feitelijke situatie niet zal veranderen door de vaststelling van het plan.
10.3.  Over de bomen achter de woningen aan de [locatie 2] en [locatie 1] die op de plangrens staan, merkt de Afdeling op dat uit artikel 5.2.1 van de planregels volgt dat met inachtneming van de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden zoals verwoord in het beeldkwaliteitsplan dient te worden gebouwd. De bomen achter de woningen aan de [locatie 2] en [locatie 1] die op de plangrens staan, behoren tot deelgebied 2. Daarover is op pagina 17 van het beeldkwaliteitsplan vermeld dat de bomen aan de dorpsrand worden aangevuld met nieuwe berken. Gelet hierop is de vrees van [appellant] dat de bestaande bomen niet zorgvuldig zullen worden ingepast, ongegrond.
- Graafwerkzaamheden
11.     [appellant] wijst erop dat op en nabij zijn gronden bomen staan. Hij vreest dat de wortels van deze bomen door de graafwerkzaamheden bij de bouw van de voorziene woningen zullen worden beschadigd.
11.1.  Wat [appellant] heeft aangevoerd over graafwerkzaamheden gaat niet over het plan zelf, maar over de uitvoering daarvan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3124, onder 7.2) maken uitvoeringsaspecten geen onderdeel uit van het besluitvormingsproces over de ruimtelijke keuze en hoeven deze daarom niet te worden betrokken bij de vaststelling van het plan. Zij zijn bij de beoordeling van het besluit tot het vaststellen van het plan dan ook niet het onderwerp van toetsing door de Afdeling.
Het betoog slaagt niet.
Bouwmogelijkheden
Deelgebied 3
- Maximaal toegestane goothoogte
12.     [appellant] betoogt dat de toegestane goothoogte van de voorziene woningen in deelgebied 3, waarmee een nieuw erf aan de Kleistraat wordt toegevoegd, niet aansluit op de omgeving. De bestaande woningen aan de Kleistraat hebben een lagere goothoogte, namelijk van maximaal 4 m.
12.1.  Artikel 5.2.2 van de planregels luidt:
"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
[…]
f. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
[…]"
12.2.  Uit artikel 5.2.2, aanhef en onder f, van de planregels in samenhang met de verbeelding volgen de toegestane goothoogtes. De maximaal toegestane goothoogte voor de voorziene woningen in deelgebied 3 bedraagt 4,5 m.
12.3.  Blijkens de verbeelding bij het bestemmingsplan "Olst" is voor de woningen aan de locatie 2], 3, 5 en 6 een goothoogte van 4 m toegestaan. In dat verband is in de zienswijzennota bij het voorliggende plan vermeld dat de goothoogte ten opzichte van de bestaande woningen aan de Kleistraat is verhoogd met 0,5 m vanwege de strengere eisen die gelden voor de isolatie van nieuwbouwhuizen. Ook vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit is volgens de raad een goothoogte van 4,5 m wenselijk, zodat voldoende ruimte bestaat om te variëren in de goothoogtes van de voorziene woningen. Het standpunt van de raad dat de maximaal toegestane goothoogte van 4,5 m niet zodanig is dat deze goothoogte niet past in de omgeving van het plangebied, acht de Afdeling daarom voldoende onderbouwd.
Het betoog slaagt niet.
- Bestaande rooilijn van de Kleistraat
13.     [appellant] betoogt verder dat met het plan wordt afgeweken van de bestaande rooilijn van de Kleistraat.
13.1.  Artikel 5.2.1 van de planregels luidt:
"Op de tot 'Woongebied' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde die ten dienste staan van deze bestemming;
een en ander met inachtname van de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals verwoord in het beeldkwaliteitplan dat als bijlage 1 bij de regels is opgenomen."
13.2.  Over de rooilijn van de voorziene woningen in deelgebied 3 heeft de raad in zijn verweerschrift toegelicht dat voor de percelen aan de Kleistraat niet zozeer de afstand tot de weg van belang is, maar met name het bebouwingsensemble dat overwegend zal bestaan uit een hoofdwoning met daarachter de verschillende bijgebouwen, zoals in het beeldkwaliteitsplan is beschreven. In artikel 5.2.1 van de planregels is bepaald dat met inachtneming van het beeldkwaliteitsplan dient te worden gebouwd. Het standpunt van de raad dat met het plan geen afbreuk zal worden gedaan aan het ruime en groene profiel van de Kleistraat ter hoogte van het plangebied, acht de Afdeling daarom voldoende onderbouwd.
Het betoog slaagt niet.
Deelgebied 2
14.     [appellant] betoogt dat de goothoogte van de andere voorziene woningen, met name de woningen in deelgebied 2 waarmee een nieuwe dorpsrand wordt gecreëerd, ten onrechte niet is gewijzigd.
14.1.  Uit artikel 5.2.2, aanhef en onder f, van de planregels, in samenhang met de verbeelding, volgen de toegestane goothoogtes. De maximaal toegestane goothoogte voor de voorziene woningen in deelgebied 2 bedraagt 6,5 m.
14.2.  Over de maximaal toegestane goothoogte van 6,5 m in deelgebied 2 blijkt uit de zienswijzennota dat hiermee de mogelijkheid wordt geboden om woningen in twee lagen met een kap te realiseren. Deelgebied 2 zal een op zichzelf staande woonbuurt gaan vormen waar woningen in twee lagen met een kap gerechtvaardigd zijn. Ook wordt met de goothoogte van 6,5 m gerefereerd aan de oude Abersonfabriek die een vergelijkbare goothoogte had. In de zienswijzennota wordt er verder op gewezen dat door de ruime afstand tussen deelgebied 2 en de Kleistraat het karakteristiek van de Kleistraat of het omliggende landschap niet zal worden aangetast. Het standpunt van de raad dat de maximaal toegestane goothoogte van 6,5 m niet zodanig is dat deze goothoogte niet past in de omgeving van het plangebied, acht de Afdeling daarom voldoende onderbouwd.
Het betoog slaagt niet.
Faseringsregeling
15.     [appellant] betoogt dat het wenselijk is dat binnen het plangebied van zuid naar noord wordt gebouwd, terwijl daarvoor in het plan geen garanties zijn geboden.
15.1.  Artikel 6.12, tweede lid, van de Wro luidt:
"In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen of indien:
[…]
b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
[…]."
Artikel 6.13, eerste lid, luidt:
"Een exploitatieplan bevat:
[…]
c. een exploitatieopzet, bestaande uit:
[…]
4°. een tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden;
5°. voor zover nodig een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen, en zo nodig koppelingen hiertussen;
[…]."
15.2.  De Afdeling stelt voorop dat de raad bij de keuze om een fasering te bepalen of eisen en regels te stellen beleidsruimte toekomt (vergelijk de uitspraak van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:307, onder 15.2).
15.3.  De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de fasering is vastgelegd in de anterieure overeenkomst. Hierin is volgens de raad bepaald dat eerst de voormalige Abersonfabriek zal worden gesloopt, waarna er een bodemsanering zal plaatsvinden en het plangebied in zijn geheel bouwrijp zal worden gemaakt. De projectontwikkelaar heeft ter zitting vervolgens toegelicht dat het plangebied zal worden ontwikkeld van noord naar zuid vanwege de sloop van de voormalige Abersonfabriek en de ter plaatse benodigde sanering. Gelet hierop bestaat in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ertoe heeft kunnen besluiten om geen exploitatieplan met een fasering vast te stellen.
Het betoog slaagt niet.
Herhalen en inlassen zienswijze
16.     Waar [appellant] voor het overige verwijst naar de inhoud van zijn zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzennota is ingegaan op die zienswijze. [appellant] heeft in zijn beroepschrift en ter zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze onjuist of onvolledig zou zijn.
Overig
17.     [appellant] heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd over de fietstunnel die met het bestemmingsplan "Olst, Fietstunnel Ter Stegestraat" mogelijk is gemaakt. In deze procedure staat uitsluitend het bestemmingsplan "Olst, Abersonterrein" ter discussie. Dat betekent dat wat [appellant] heeft aangevoerd over het bestemmingsplan "Olst, Fietstunnel Ter Stegestraat" in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Conclusie en proceskosten
18.     Het beroep is ongegrond.
19.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022
159-926