ECLI:NL:RVS:2022:1623

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
202103060/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot wissing van persoonsgegevens door college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2021. Het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop had op 5 september 2019 aan [appellant] medegedeeld dat het niet inging op zijn verzoek tot wissing van persoonsgegevens. Dit verzoek was gedaan op grond van artikel 17 van de Algemene Verordening Gegevensverwerking (AVG). Het college ontkende te beschikken over de gevraagde persoonsgegevens en verklaarde het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde echter dat de schriftelijke reactie van het college op het verzoek om wissing een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank vernietigde het besluit van 16 december 2019 en verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien en dat de zaak terugverwezen had moeten worden naar het college voor een hoorzitting en een nieuw besluit op bezwaar. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 maart 2022. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht zelf in de zaak heeft voorzien, omdat [appellant] niet inhoudelijk op het standpunt van het college was ingegaan en er geen reden was om te twijfelen aan de toelichting van het college. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, en oordeelde dat [appellant] geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202103060/1/A3.
Datum uitspraak: 8 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2021 in zaak nr. 20/657 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.
Procesverloop
Bij brief van 5 september 2019 heeft het college, voor zover van belang,  aan [appellant] medegedeeld dat het niet ingaat op diens verzoek tot wissing van zijn persoonsgegevens.
Bij besluit van 16 december 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van
16 december 2019 vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om wissing niet-ontvankelijk is verklaard, het bezwaar in zoverre gegrond verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 16 december 2019. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, en het college, vertegenwoordigd door J. Lont, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het college heeft op 22 juli 2019 een verzoek van [appellant] op grond van artikel 17 van de Algemene Verordening Gegevensverwerking  ontvangen om de persoonsgegevens die het college van hem heeft verstrekt aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en/of heeft verwerkt door publicatie op het VNG-forum, te wissen. Blijkens een door de VNG verstrekt overzicht van verwerkte gegevens heeft het college volgens [appellant] zonder zijn toestemming persoonsgegevens van hem aan de VNG verstrekt, te weten over zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en zijn verzoek op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) in 2015 en 2016.
1.1.    Bij brief van 5 september 2019 heeft het college geantwoord niet aan dat verzoek te kunnen voldoen, omdat het niet beschikt over de bedoelde persoonsgegevens en dat uit navraag bij de VNG is gebleken dat alle persoonsgegevens van [appellant] voor 1 april 2017 uit de systemen van het VNG forum zijn verwijderd. Het college heeft het bezwaar tegen deze brief niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief geen besluit is waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar kan worden gemaakt.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de schriftelijke reactie op een verzoek om wissing een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is waartegen bezwaar open staat. De brief van 5 september 2019 is dus een besluit. Omdat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 16 december 2019 in zoverre vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en het bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, overwogen dat het college heeft gemotiveerd dat en waarom bij de gemeente Nieuwkoop geen persoonsgegevens van [appellant] zijn te vinden waarop het verzoek betrekking heeft, [appellant] hier inhoudelijk niets tegenin heeft gebracht en zij ook overigens geen reden ziet om te twijfelen aan de nadere toelichting van het college.
Hoger beroep
3.       [appellant] heeft zijn hoger beroep beperkt tot de grond dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien en de zaak had moeten terugverwijzen naar het college voor een hoorzitting en een nieuw besluit op bezwaar. Hij heeft daar op de zitting van de rechtbank ook om verzocht. Omdat de rechtbank dat niet heeft gedaan, is hij ernstig in zijn procesmogelijkheden beperkt.
Beoordeling
4.       In dit geding is dus alleen de vraag aan de orde of de rechtbank zelf in de zaak heeft mogen voorzien.
4.1.    In artikel  8:41a van de Awb staat dat de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief moet beslechten. Als hij een besluit vernietigt omdat het dictum van dat besluit anders moet luiden, dient hij te onderzoeken of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Zie de Nota van wijziging van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (TK 2020-2011, 32 450, nr. 8, p. 59 en 60). Bij het gebruik van deze bevoegdheid zal de bestuursrechter de overtuiging moeten hebben dat de uitkomst van het geschil, in het geval het bestuursorgaan opnieuw in de zaak zou voorzien, geen andere zou zijn dan die waarin hij zelf voorziet en de toets aan het recht kan doorstaan.
4.2.    Het college heeft in de besluiten van 5 september 2019 en 16 december 2019, in het verweerschrift en op de zitting bij de rechtbank steeds het standpunt ingenomen dat het niet beschikt over de door [appellant] bedoelde persoonsgegevens en dat ook concreet toegelicht. Het had op de weg van [appellant] gelegen om inhoudelijk op dit standpunt in te gaan, niet alleen in zijn bezwaarschrift, maar ook in zijn beroepschrift en op de zitting bij de rechtbank. Temeer omdat [appellant] steeds zelf heeft betoogd dat de brief van 5 september 2019 een voor bezwaar vatbaar besluit was en dat zijn verzoek om wissing inhoudelijk moest worden beoordeeld. Dit heeft hij nagelaten, terwijl hij daarvoor wel gelegenheid had. Daarbij is van belang dat hij al in december 2020, dus ruim voor de zitting van de rechtbank op 10 maart 2021, beschikte over het verweerschrift van het college met daarin een nadere inhoudelijke toelichting van zijn standpunt. Dat hij daar pas op de zitting bij de rechtbank achter kwam, komt voor zijn rekening en risico. Ook in hoger beroep heeft [appellant] ervoor gekozen om niet inhoudelijk op de zaak in te gaan. Zo is [appellant] niet ingegaan op het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om te twijfelen aan de nadere toelichting van het college in het verweerschrift en op de zitting. Tegen die achtergrond heeft de rechtbank met het oog op een definitieve beslechting van het geschil zelf in de zaak mogen voorzien.
4.3.    Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6.       Het college heeft verzocht [appellant] te veroordelen in de kosten in verband met deze procedure. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb kan een natuurlijk persoon alleen in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarvan is sprake, als op grond van bijzondere omstandigheden kan worden vastgesteld dat ten tijde van het instellen van het hoger beroep het voor appellant evident was dat van de ingestelde procedure geen positief resultaat viel te verwachten. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit in deze procedure voor [appellant] bij voorbaat duidelijk was.
6.1.    [appellant] hoeft geen proceskosten te vergoeden.
6.2.    Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022
280-983