ECLI:NL:RVS:2022:182
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000
Op 3 augustus 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ambtshalve geweigerd om te bepalen dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 28 september 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.B. van den Toorn-Volkers, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris een nader stuk ingediend, waarin hij een besluit van 26 oktober 2021 presenteert. Dit besluit houdt in dat de staatssecretaris de op 21 oktober 2021 door de vreemdeling ingediende aanvraag om uitstel van vertrek heeft ingewilligd, met ingang van 21 oktober 2021 tot 3 maart 2022. De vreemdeling heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hierop te reageren.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de vreemdeling onvoldoende belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep, aangezien hij zijn doel heeft bereikt door het verleende uitstel van vertrek. Daarom verklaart de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 januari 2022.