202107022/1/V2.
Datum uitspraak: 13 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 1 november 2021 in zaak nr. NL21.12322 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 1 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. Jansen, advocaat te Kapelle, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft geen zienswijze ingediend in reactie op het voornemen van de staatssecretaris om de asielaanvraag af te wijzen. In de eerste grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij redelijkerwijs had moeten weten dat hij zijn zienswijze had moeten indienen op 26 juli 2021. Het voornemen dat de staatssecretaris op vrijdag 23 juli 2021 per fax aan de vreemdeling heeft verzonden, was niet compleet. Op de zitting in beroep heeft de staatssecretaris erkend dat hij het voornemen pas in goede orde aan de vreemdeling heeft verzonden op maandag 26 juli 2021. Ingevolge artikel 3.109ca, achtste lid, van het Vb 2000, had de vreemdeling toen nog tot het einde van de daaropvolgende dag, dus 27 juli 2021, de tijd om zijn zienswijze in te dienen. Dat heeft de rechtbank niet onderkend.
1.1. De grief slaagt.
2. Wat de vreemdeling in de overige grieven aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de overige grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Het besluit van 27 juli 2021 wordt vernietigd. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting laat de Afdeling de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb). Dit betekent dat het besluit feitelijk toch blijft gelden. Daarover overweegt de Afdeling het volgende. De vreemdeling heeft op de zitting bij de rechtbank verklaard dat hij in beroep alsnog alles naar voren heeft kunnen brengen wat hij wilde. Gelet op het falen van de overige grieven kan wat de vreemdeling in beroep heeft aangevoerd niet leiden tot de conclusie dat het besluit van 27 juli 2021 inhoudelijk onjuist is. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 1 november 2021 in zaak nr. NL21.12322;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 27 juli 2021, V-[…];
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022
314-936