ECLI:NL:RVS:2022:2286
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 juni 2022 een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 juni 2021 deze maatregel opgelegd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verbaas, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft op 8 augustus 2022 uitspraak gedaan.
De Raad van State overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verschil in beleid over rechtsbijstand tijdens het gehoor voor inbewaringstelling en tijdens het gehoor voor vrijheidsontneming geen ongerechtvaardigd onderscheid oplevert volgens artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft voldoende onderbouwing gegeven voor haar oordeel dat de mogelijkheden voor rechtsbijstand in de situatie van vrijheidsontneming voldoende gewaarborgd zijn.
Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.T. Annen, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022.