ECLI:NL:RVS:2022:2297
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
Op 9 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder, op 8 september 2021, een aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Tevens verleende hij uitstel van vertrek van 30 juni 2021 tot 30 december 2021, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.
Na de afwijzing van de aanvraag heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt, dat door de staatssecretaris op 25 januari 2022 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft op 16 juni 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen tien weken een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris om de uitspraak van de rechtbank niet uit te voeren afgewezen. Hij oordeelde dat de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling niet zodanig waren dat een voorlopige voorziening gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank geen onomkeerbare gevolgen zou hebben en dat de staatssecretaris geen onevenredige inspanning hoefde te leveren om aan de uitspraak te voldoen. De staatssecretaris werd bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand.