8.3De rechtbank is van oordeel dat de termijn van het verlenen van het uitstel van vertrek deel uitmaakt van het bestreden besluit en als zodanig door de rechtbank kan worden beoordeeld, als daartegen gronden zijn gericht. Dat de termijn nadat het bestreden besluit is genomen in een ander procedure is verlengd tot 5 januari 2022 betekent niet dat eiser bij die beoordeling geen belang meer heeft.
De rechtbank stelt vast dat verweerder overeenkomstig het beleid heeft gehandeld door het uitstel van vertrek met een half jaar te verlengen. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende grond om te kunnen oordelen dat dit handelen gevolgen heeft voor eiser die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Niettemin geeft de rechtbank verweerder in overweging bij een volgende verlenging te bezien of aan de bezwaren van eiser tegemoet kan worden gekomen door de duur van het uitstel van vertrek (in ieder geval) te laten aansluiten bij de duur van de zorgmachtiging.
Conclusie over het beroep
9. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.4 al heeft geoordeeld, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
10. De wet vraagt van de rechtbank om een geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten.Dat betekent dat partijen dan direct of redelijk snel duidelijkheid hebben over de afloop van de procedure. De wet geeft de rechtbank ook mogelijkheden om het geschil definitief te beslechten.In dit geval zal de rechtbank niet van die mogelijkheden gebruik maken, omdat het – gelet op de aard van het gebrek – aan verweerder is om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank zal verweerder dit dan ook opdragen. Bij zijn nieuwe besluit moet verweerder rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld. Omdat verweerder het BMA om een aanvullend advies zal moeten vragen, zal de rechtbank de termijn waarbinnen dat nieuwe besluit genomen moet worden bepalen op 10 weken.
11. Eiser heeft naast de gronden die hiervoor zijn besproken nog meer aangevoerd, met name in de brieven van 20 mei en 21 mei 2022, waarin eiser de rechtbank ook heeft gevraagd prejudiciële vragen te stellen. Daargelaten dat eiser de rechtbank ter zitting niet duidelijk kon maken waarover en waarom die prejudiciële vragen dan gesteld zouden moeten worden, ziet de rechtbank, gelet op wat hiervoor is overwogen en op de redenen waarom het beroep gegrond is verklaard, geen aanleiding verder nog in te gaan op deze brieven.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P. de Zwart, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.