ECLI:NL:RVS:2022:2413
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 april 2022. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had afgewezen. De vreemdeling, die ook voor haar minderjarige kind opkwam, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag, en de rechtbank verklaarde dit bezwaar gegrond. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak de gevraagde mvv te verlenen.
De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft de staatssecretaris geen nieuwe vragen opgeworpen die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling, waardoor het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep zijn gemaakt, en wordt er griffierecht geheven.
De uitspraak is gedaan op 18 augustus 2022 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing hebben vastgesteld. De proceskosten worden vastgesteld op € 759,00, en het griffierecht bedraagt € 548,00.