ECLI:NL:RVS:2022:2413

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
202202652/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 april 2022. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had afgewezen. De vreemdeling, die ook voor haar minderjarige kind opkwam, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag, en de rechtbank verklaarde dit bezwaar gegrond. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak de gevraagde mvv te verlenen.

De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft de staatssecretaris geen nieuwe vragen opgeworpen die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling, waardoor het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep zijn gemaakt, en wordt er griffierecht geheven.

De uitspraak is gedaan op 18 augustus 2022 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing hebben vastgesteld. De proceskosten worden vastgesteld op € 759,00, en het griffierecht bedraagt € 548,00.

Uitspraak

202202652/1/V3.
Datum uitspraak: 18 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 april 2022 in zaak nr. 21/3835 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om de vreemdeling binnen twee weken na verzending van de uitspraak de gevraagde mvv te verlenen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Kahraman, advocaat te Alkmaar, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A. Kuijer, en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Klinkhamer, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Klinkhamer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2022
906