202107198/1/A3.
Datum uitspraak: 31 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2021 in zaak nr. 19/6921 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2019 heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete van € 20.500,- opgelegd.
Bij besluit van 21 november 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.H.J. van Riessen, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is huurder van de woning aan de [locatie] in Amsterdam. In het kader van projectmatig onderzoek naar woonfraude heeft de gemeente onderzoek gedaan naar het feitelijk gebruik van de woning. De resultaten zijn beschreven in het rapport van bevindingen van 28 januari 2019. Er staan, volgens de Basisregistratie Personen, ten tijde van het onderzoek geen personen op het adres ingeschreven. Wel wordt de woning, zonder vergunning, aangeboden op www.airbnb.com.
2. Op 25 januari 2019 hebben toezichthouders een bezoek gebracht aan de woning, boven het restaurant van [appellant] op de begane grond. In hun rapport van bevindingen hebben zij het volgende beschreven. Er zijn geen persoonlijke spullen aangetroffen die duiden op vaste bewoning. Verder zijn drie toeristen aangetroffen die via de website voor vier nachten hadden geboekt. De toeristen hebben de sleutel via een sleutelkastje ontvangen. De code van het sleutelkastje hebben zij van [host], gekregen. [host] heeft aangegeven dat hij verantwoordelijk is voor de toeristische verhuur. De toezichthouders kwamen [appellant] voor de deur van de begane grond tegen, waar hij verklaarde dat de eigenaren niet weten dat hij de woning verhuurt aan toeristen.
3. Volgens het college heeft [appellant] de woning, door deze zonder vergunning te verhuren aan toeristen, aan de bestemming tot bewoning onttrokken. Daarmee heeft [appellant] volgens het college artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet overtreden. Hiervoor heeft het college aan hem een boete opgelegd van € 20.500,-. De rechtbank heeft dit rechtmatig geacht.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij overtreder is. In het rapport van bevindingen staat weliswaar dat hij heeft verklaard dat de eigenaren niet weten dat hij de woning verhuurt aan toeristen, maar hij beheerst de Nederlandse taal slecht en heeft dit niet beoogd te zeggen. Verder voert [appellant] aan dat hij twee dagen voor de inspectie de sleutel aan [host] heeft gegeven, omdat [host] een woning zocht voor zijn zus en haar twee kinderen. Hij stelt dat hij er niet van op de hoogte was dat [host] de woning aan toeristen verhuurde. Onder deze omstandigheden is het onredelijk dat zowel aan hem als aan [host] een boete wordt opgelegd, en niet enkel aan [host]. Ten slotte heeft de eigenaar van de woning ook een boete gekregen, die de eigenaar op hem verhaalt, waardoor hij dubbel wordt gestraft, aldus [appellant].
Beoordeling van het hoger beroep
5.1 De overtreder is degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en als overtreder worden aangemerkt.
5.2 Naar het oordeel van de Afdeling is [appellant] terecht als overtreder aangemerkt. [appellant] kan voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden, omdat van hem als huurder mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van de woning wordt gemaakt. Hij heeft dit nagelaten en daarmee zijn zorgplicht als huurder geschonden.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist dat de woning aan toeristen werd verhuurd. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het restaurant van [appellant] zich onder de woning bevindt en dat voor de toegang tot de woning een sleutelkastje is aangebracht. De rechtbank heeft verder terecht van belang geacht dat [appellant] heeft verklaard dat hij vier dagen per week aanwezig is in het restaurant. [appellant] moet daarom hebben geweten dat de woning werd verhuurd aan toeristen. Verder heeft [appellant], door enkel een verklaring van de zus van [host] over te leggen, het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het ligt op de weg van [appellant], als huurder van de woning, om concreet toezicht te houden op het gebruik van de woning. Dat hij feitelijk niet zou zijn betrokken bij de toeristische verhuur, zoals hij stelt, maakt dan ook niet dat de overtreding hem niet kan worden toegerekend. Verder is van een dubbele bestraffing geen sprake, alleen al omdat de civielrechtelijke aansprakelijkheid geen punitieve sanctie is.
5.3 Het betoog slaagt niet.
5.4 Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1820), kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die aanleiding geven om boete te matigen. Voor zover de overtreder stelt dat een of meer van deze omstandigheden aan de orde zijn, moet hij dat aannemelijk maken. De Afdeling heeft ook eerder overwogen dat het onttrekken van woonruimte, gelet op de schaarse woningvoorraad en de grote druk op de woningmarkt, op zichzelf genomen al een ernstige overtreding is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3403). [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die reden vormen voor matiging van de boete. De rechtbank heeft gelet op wat daarover door [appellant] is aangevoerd terecht geoordeeld dat ook de omstandigheid dat [appellant] aansprakelijk is gesteld door de eigenaar van de woning voor de aan de eigenaar van de woning opgelegde boete geen aanleiding geeft om de boete te matigen.
5.5 Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022
280-1011
BIJLAGE
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestigingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
(…).
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Artikel 4.2.2
1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8 en artikel 21 van de wet of handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften bedoeld in artikel 24 van de wet.
2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op:
a. (…);
b. voor de eerste overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, b, c of d van de wet overeenkomstig kolom A van de in bijlage 3 genoemde tabel 2;
(…).