ECLI:NL:RVS:2022:2585
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vreemdelingenbewaring en inreisverbod
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was op 11 mei 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, en er was een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Tevens was hij in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank had op 3 juni 2022 de beroepen van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Jhingoer, heeft hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep betoogde de vreemdeling dat het tijdstip waarop de ophouding was geëindigd uit een proces-verbaal moest blijken. De Raad van State oordeelde echter dat dit niet altijd nodig is voor de toetsing van de geldigheid van de vrijheidsontneming. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de ophouding niet langer had geduurd dan de maximale duur van zes uur, zoals vermeld in de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling was op 11 mei 2022 om 10:40 uur opgehouden, om 12:17 uur gehoord en om 13:50 uur in bewaring gesteld, wat een tijdsbestek van iets meer dan drie uur opleverde.
Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de overige vragen in het hogerberoepschrift niet relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.