ECLI:NL:RVS:2022:2594
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 26 juli 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 1 september 2017 was afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin de staatssecretaris het bezwaar opnieuw ongegrond verklaarde op 10 maart 2021, heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de afwijzing van de staatssecretaris bevestigd, waarna de vreemdeling in hoger beroep ging.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 september 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, omdat de vragen die in het hogerberoepschrift zijn gesteld, niet in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoord hoeven te worden. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken waarin vergelijkbare rechtsvragen zijn behandeld, en concludeert dat er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.