ECLI:NL:RVS:2022:2862

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
202105918/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit omgevingsvergunning Pembroek B.V. voor verplaatsing ethanoltank

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Pembroek B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren. Op 17 mei 2018 heeft het college de aanvraag van Pembroek voor een omgevingsvergunning voor het verplaatsen van een ethanoltank in haar inrichting aan de Industrieweg 22 in Loosdrecht buiten behandeling gelaten. Het college oordeelde dat Pembroek een revisievergunning voor de gehele inrichting moest aanvragen, omdat er sprake zou zijn van een onoverzichtelijk vergunningenbestand. Pembroek, die een inrichting voor het fabriceren van plantenextracten en aromacompounds exploiteert, was het niet eens met dit besluit en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna Pembroek in beroep ging bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot zijn besluit kon komen.

Pembroek heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 september 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. Pembroek betoogde dat de rechtbank had miskend dat er geen sprake was van een onoverzichtelijk vergunningenbestand en dat de aangevraagde vergunning slechts betrekking had op de verplaatsing van de ethanoltank, wat juist zou leiden tot een meer overzichtelijke situatie. De Afdeling oordeelde echter dat het college beleidsruimte heeft bij de beslissing om een revisievergunning te verlangen en dat het belang van een overzichtelijk vergunningenbestand een legitieme reden kan zijn om dit te eisen.

De Afdeling bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat Pembroek in zowel beroep als hoger beroep niet voldoende had geconcretiseerd op welke wijze haar belangen zouden zijn geschaad. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

202105918/1/R4.
Datum uitspraak: 5 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Pembroek B.V., gevestigd te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 21 juli 2021 in zaak nr. 18/4820 in het geding tussen:
Pembroek
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2018 heeft het college de aanvraag van Pembroek van 5 april 2018 om een omgevingsvergunning voor het verplaatsen van een ethanoltank in haar inrichting aan de Industrieweg 22 in Loosdrecht, buiten behandeling gelaten. Daarbij heeft het college bepaald dat Pembroek een revisievergunning voor de gehele inrichting moet aanvragen.
Bij besluit van 16 november 2018 heeft college het door Pembroek daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2021 heeft de rechtbank het door Pembroek daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Pembroek hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Pembroek heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C. Eringfeld en mr. A. de Wildt, is verschenen.
Overwegingen
1.       Pembroek exploiteert een inrichting voor het fabriceren van plantenextracten en aromacompounds op de locatie Industrieweg 22 te Loosdrecht. Voor de inrichting is in 1996 een oprichtingsvergunning verleend en daarna een aantal veranderingsvergunningen. Het college heeft de vergunningaanvraag van 5 april 2018 buiten behandeling gelaten omdat volgens hem sprake is van een onoverzichtelijk vergunningenbestand. Het college heeft daarom bepaald dat Pembroek een revisievergunning voor de gehele inrichting moet aanvragen. De rechtbank is van oordeel dat het college dit in redelijkheid kon besluiten.
2.       Pembroek betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake is van een onoverzichtelijk vergunningenbestand. Zij stelt - kort samengevat  - dat de wijzigingen die na de oprichtingsvergunning zijn vergund concreet en niet ingrijpend zijn en daarom niet hebben geleid tot een onoverzichtelijk vergunningenbestand. Daar komt bij dat de aangevraagde vergunning slechts ziet op een verplaatsing van een ethanoltank naar een apart brandcompartiment en juist leidt tot een meer overzichtelijke vergunningensituatie, omdat niet langer behoeft te worden voldaan aan beschermingsniveau 1, als bedoeld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15. Verder heeft de rechtbank de belangen over en weer ten onrechte niet afgewogen, aldus Pembroek.
2.1.    Artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) luidt:
"1. Voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of mijnbouwwerk of van de werking daarvan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2° of 3°, en met betrekking tot die inrichting of dat mijnbouwwerk al een of meer omgevingsvergunningen zijn verleend, kan het bevoegd gezag bepalen dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd met betrekking tot die verandering en het in werking hebben van de betrokken inrichting of het betrokken mijnbouwwerk na die verandering.
2. Indien het bevoegd gezag heeft bepaald dat een zodanige omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, besluit het aanvragen met betrekking tot de betrokken activiteit die daarop geen betrekking hebben, niet te behandelen.
[…]"
2.2.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling heeft het bevoegd gezag beleidsruimte bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan artikel 2.6, eerste lid, van de Wabo. Het belang van een overzichtelijk vergunningenbestand kan een reden zijn een revisievergunning te verlangen. Zie de uitspraken van 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4752, onder 3.1, en 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2390, onder 17.1.
2.3.    De gronden die Pembroek in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de onder 7 en 8 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat Pembroek noch in beroep noch in hoger beroep de belangen waarin zij stelt te zijn geschaad, heeft geconcretiseerd. Gelet hierop behoefde de rechtbank niet te oordelen dat het verlangen van een revisievergunning onevenredig is.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022
190-860