ECLI:NL:RVS:2022:3044

Raad van State

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
202107439/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 9 november 2021 een beroep ongegrond verklaarde tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 21 maart 2018 besloten de verblijfsvergunning in te trekken. Dit besluit werd gevolgd door een niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door de staatssecretaris op 24 juni 2020. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. de Vries, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er geen sprake is van een verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De vreemdeling had de verantwoordelijkheid om tijdig een adreswijziging door te geven aan de staatssecretaris, en de omstandigheden rondom de verbreking van zijn relatie doen hieraan niet af. De Raad van State heeft geen vragen gevonden die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden, waardoor het hoger beroep ongegrond is verklaard.

De beslissing van de Raad van State is dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

Uitspraak

202107439/1/V2.
Datum uitspraak: 20 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 9 november 2021 in zaak nr. 20/5896 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2018 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 24 juni 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. de Vries, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat geen sprake is van een verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn, omdat het de eigen verantwoordelijkheid is van de vreemdeling om tijdig een adreswijziging door te geven aan de staatssecretaris. Wat de vreemdeling in hoger beroep heeft aangevoerd over de omstandigheden rondom de verbreking van zijn relatie doet niet af aan die verantwoordelijkheid. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1082, en van 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1329.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
363-992