202105619/1/A3.
Datum uitspraak: 2 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juli 2021 in zaak nr. 20/389 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie (hierna: de korpschef).
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2020 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om kennisneming van hem en zijn (minderjarige) zoon, [zoon], betreffende politiegegevens deels ingewilligd en deels afgewezen.
Bij uitspraak van 14 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef heeft de niet aan [appellant] verstrekte gegevens, onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), overgelegd met de mededeling dat uitsluitend de Afdeling daarvan kennis mag nemen.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaaknr. 202105695/1/A3, ter zitting behandeld op 6 oktober 2022. Daar zijn [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. van Gent, advocaat te Zwolle, en de korpschef, vertegenwoordigd door P. Pasteuning L.L.B. en P.R. Barendrecht L.L.B., verschenen. Na de zitting heeft de Afdeling de gevoegde zaken weer gesplitst.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] heeft de korpschef verzocht om kennisname van de op hem en zijn (minderjarige) zoon, [zoon], betrekking hebbende politiegegevens. Bij het besluit van 3 januari 2020 heeft de korpschef dit verzoek deels ingewilligd. Daarbij heeft de korpschef een overzicht verstrekt van [appellant] en zijn zoon betreffende registraties waarin inzage gegeven kan worden. Daarnaast heeft de korpschef een deel van het verzoek, op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg), afgewezen ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden.
3. De rechtbank heeft het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, kennisgenomen van de gegevens waarvan [appellant] geen kennis heeft mogen nemen. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het gegevens die in het kader van de politietaak zijn of worden verwerkt en die herleidbaar zijn naar betrokkenen en derden. Door de korpschef is evenwel niet onderkend dat aan een weigering op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wpg ook een belangenafweging ten grondslag moet liggen. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat [appellant] door dit gebrek niet is benadeeld. Het beroep van [appellant] richt zich namelijk niet op de registraties/mutaties waarvan inzage op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wpg is geweigerd, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat door de rechtbank niet is onderkend dat de korpschef (een deel van) zijn verzoek ten onrechte heeft afgewezen op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wpg. Hij twijfelt aan de juistheid van het standpunt van de korpschef dat het in deze bepaling vermelde belang, te weten de bescherming van de rechten en vrijheden van derden, hier in het geding is. In dit verband wijst [appellant] op een mutatie met registratienummer PL0600-2019018832-2, waarin hij geen inzage heeft gekregen. Hij heeft echter via via toch kennisgenomen van deze mutatie en daarin staan, zo benadrukt hij, geen gegevens van derden.
5. Voor zover het in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wpg genoemde belang hier wel in het geding is, betoogt [appellant] dat aan het besluit van 3 januari 2020 ten onrechte geen belangenafweging ten grondslag is gelegd. De rechtbank had dit gebrek niet mogen passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Anders dan de rechtbank heeft gesteld, wil hij wel degelijk inzage in de politiegegevens die hem op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wpg zijn geweigerd. Voorts is [appellant] van mening dat het besluit van 3 januari 2020 in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Het niet verschaffen van volledige inzage in de hem en zijn zoon betreffende politiegegevens betekent dat hij zijn rechten op grond van artikel 28 van de Wpg niet kan uitoefenen en is daarmee onevenredig in verhouding tot het met voormeld besluit te dienen doel, te weten de bescherming van de rechten en vrijheden van derden. De korpschef had dit doel namelijk ook kunnen bereiken door de persoonsgegevens van de derden weg te lakken. In het verlengde hiervan benadrukt [appellant] dat de korpschef hem zelfs niet heeft geïnformeerd over de soort en de hoeveelheid informatie die hem is onthouden.
Beoordeling
6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3350), bevat de Wpg een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Voor de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, is onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij dient te worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor die persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Voor ieder gegeven in een mutatie dient een dergelijke beoordeling te worden gemaakt. 7. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van de gegevens waarvan [appellant] geen kennis heeft mogen nemen.
8. De Afdeling stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het hier gaat om politiegegevens, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg, die vallen onder het bereik van artikel 25, eerste lid, van de Wpg. Gelet hierop heeft [appellant] in beginsel recht op inzage in die gegevens. Dit recht op kennisneming is echter geen absoluut recht. Uit artikel 27, eerste lid, van de Wpg, volgt dat een verzoek om kennisneming van politiegegevens wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is vanwege de in die bepaling vermelde belangen. De Afdeling is van oordeel dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het belang, genoemd in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wpg, hier in het geding is en daarom betrokken moet worden bij de vraag of het verzoek van [appellant] (volledig) moet worden ingewilligd. De twijfel van [appellant], die is ingegeven door kennisneming van een mutatie waarvan de inzage door de korpschef (gedeeltelijk) zou zijn geweigerd, wordt door de Afdeling - na kennisneming van de geheime stukken - niet gedeeld.
9. Voorts is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat aan een weigering op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Wpg, sinds 1 januari 2019 - als gevolg van een wijziging van voormeld artikel bij Wet van 17 oktober 2018 (Stb. 2018, 401) - een belangenafweging ten grondslag moet liggen. De korpschef heeft dit in zijn besluit van 3 januari 2020 niet onderkend. Naar het oordeel van de Afdeling had de rechtbank dit gebrek niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb mogen passeren, maar had zij het bestreden besluit wegens dat gebrek dienen te vernietigen. Zoals de Afdeling immers eerder heeft overwogen (onder meer in r.o. 2.3. in de uitspraak van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1021), is toepassing van artikel 6:22 van de Awb alleen mogelijk indien aannemelijk is dat de belanghebbende door het gebrek in het bestreden besluit niet is benadeeld. Een gebrek dat herstel behoeft, leent zich in beginsel niet voor toepassing van deze bepaling. In gevallen waarin van het bestuursorgaan een bepaalde actie is vereist om het gebrek weg te nemen, kan er immers niet zonder meer van worden uitgegaan dat belanghebbenden door het gebrek niet zijn benadeeld. Alleen indien evident is dat belanghebbenden door het gebrek niet zijn benadeeld, kan bij het bestaan van een dergelijk gebrek toepassing worden gegeven aan artikel 6:22 van de Awb. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat hier niet evident is dat [appellant] door het ontbreken van een belangenafweging in het besluit van 3 januari 2020 niet is benadeeld. 10. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 3 januari 2020 vernietigen. De Afdeling zal hierna onderzoeken of er aanleiding is de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.
11. De korpschef heeft de motivering van het besluit van 3 januari 2020 in de schriftelijke uiteenzetting van 11 november 2021 aangevuld met een belangenafweging. Op de zitting is [appellant] in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
12. Naar aanleiding hiervan en na kennisneming van de geheime stukken, is de Afdeling van oordeel dat de korpschef zich op het standpunt mocht stellen dat het belang van de rechten en vrijheden van derden hier zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om inzage te krijgen in de politiegegevens in kwestie. De Afdeling volgt de korpschef in zijn betoog dat, gezien de strekking van de geweigerde gegevens en de kleine kring van betrokkenen, (ook beperkte) kennisname van de gegevens kan leiden tot aantasting van de persoonlijke levenssfeer van derden. Kennisneming zou escalatie, een vertrouwensbreuk tussen de burger en de politie en verminderde aangiftebereidheid tot gevolg kunnen hebben. Het is ook gezien het voorgaande, dat de Afdeling van oordeel is dat de met het besluit van 3 januari 2020 gepaard gaande nadelige gevolgen voor [appellant] niet onevenredig zijn in verhouding tot het met dat besluit te dienen doel, waaraan de korpschef terecht een zwaarder gewicht heeft toegekend.
13. De Afdeling ziet, gelet op wat hiervoor is overwogen, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
14. De korpschef moet de proceskosten vergoeden. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de onderhavige zaak en de zaak met nr. 202105695/1/A3 als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht dienen te worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat het totaal te vergoeden bedrag voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gelijkelijk wordt verdeeld over deze zaken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juli 2021 in zaak nr. 20/389;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de korpschef van 3 januari 2020, kenmerk 2019-0077384;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
VI. veroordeelt de korpschef tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de korpschef aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. H.C.P. Venema en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Meyer-de Beer, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Meyer-de Beer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2022
854
BIJLAGE Wettelijk kader
Wet politiegegevens
Artikel 1. (definities)
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
- de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
- de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012;
[…]"
Artikel 25. (recht op inzage)
"1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
f. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
[…]."
Artikel 27. (uitzonderingen)
"1. Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is:
[…]
d. ter bescherming van rechten en vrijheden van derden;
[…]."