202104347/1/A3.
Datum uitspraak: 16 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 juni 2021 in zaak nr. 20/3574 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Financiën.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2020 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) informatie te verschaffen, afgewezen.
Bij besluit van 18 mei 2020 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 mei 2020 vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en het bezwaar tegen het besluit van 18 april 2020 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.G.M. van Zutphen, advocaat te Almelo, via digitale verbinding is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij brief van 20 december 2019 heeft [appellant] bij de Belastingdienst een Wob-verzoek ingediend. Hij verzoekt daarin alle dossiers en informatie die de Belastingdienst vanaf 1 januari 1996 over hem heeft met toepassing van de Wob, te weten:
- de bij hem in beslag genomen agenda's, kentekenbewijzen van auto's, aangiftes door zijn boekhouder en dergelijke;
- verslagen en of memo's in het kader van zijn aanslagen en dergelijke;
- informatie van andere instellingen en/of diensten die in de rapportage en dossiers van hem bij de Belastingdienst aanwezig zijn;
- alles waarover de Belastingdienst beschikt en wat de Belastingdienst gebruikt in het kader van zijn taak jegens hem als belastingplichtige.
Besluitvorming
2. De staatssecretaris heeft het Wob-verzoek afgewezen op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). De staatssecretaris heeft het daartegen gerichte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat alleen een vordering kan worden ingesteld bij de belastingrechter.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van het Wob-verzoek een besluit is op grond van de Wob waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris het Wob-verzoek terecht heeft afgewezen met een verwijzing naar de geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Awr. Volgens de rechtbank had de staatssecretaris het bezwaar tegen de afwijzing van het Wob-verzoek ongegrond moeten verklaren in plaats van niet-ontvankelijk. Daarom heeft de rechtbank dit alsnog zelf gedaan.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn verzoek in eerste instantie niet ziet op stukken waarop artikel 67 van de Awr betrekking heeft, als aanslagen en berekeningen, maar op stukken waaruit blijkt waarom de Belastingdienst een onjuist beeld over hem heeft. Hij wenst met het Wob-verzoek inzicht te krijgen in de stukken die specifiek betrekking hebben op de ondeugdelijke onderzoeksmethoden en informatie die de Belastingdienst jegens hem hanteert. Het gaat hem in eerste instantie om stukken over zijn positie als burger en in tweede instantie over zijn positie als belastingbetaler.
Beoordeling
5. Artikel 67, eerste lid, van de Awr luidt: "Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht)."
5.1. In het Wob-verzoek heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking van zijn gegevens waarover de Belastingdienst beschikt in verband met de uitvoering van de belastingwet. Deze informatie is daarmee fiscaal van aard en valt onder de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Awr. Dat [appellant] met het Wob-verzoek inzicht wil krijgen in de door de Belastingdienst gehanteerde onderzoeksmethoden en over hem gebruikte informatie, maakt dat niet anders, omdat ook die informatie deel uitmaakt van zijn fiscaal dossier waarover de Belastingdienst beschikt in verband met de uitvoering van de belastingwet. De door [appellant] ter zitting genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:2434) is voor de beoordeling van zijn verzoek niet van belang, omdat het in die zaak ging om een inzageverzoek op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. De verzoeker in die zaak wenste inzage in zijn persoonsgegevens. Dit is anders dan het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van een fiscaal dossier op grond van de Wob. Voor zover [appellant] betoogt dat de staatssecretaris over informatie beschikt die hij wel op grond van de Wob kan verstrekken, overweegt de Afdeling dat het verzoek daar niet op ziet. 5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen is artikel 67, eerste lid, van de Awr een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter die prevaleert boven de Wob. Met een verwijzing naar artikel 67 van de Awr is de afwijzing van het verstrekken van de in het Wob-verzoek gevraagde informatie voldoende gemotiveerd. Vergelijk de uitspraak van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:54. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris het Wob-verzoek terecht heeft afgewezen met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, van de Awr. 5.3. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
7. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022
280-1013