ECLI:NL:RVS:2022:3429

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
202101793/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep intrekking en proceskostenveroordeling in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Arslan, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 februari 2021. De vreemdeling heeft op 19 oktober 2022 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de proceskosten die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend en in een brief van 28 oktober 2022 meegedeeld dat hij de vreemdeling alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend, waarmee hij tegemoet is gekomen aan de vreemdeling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat, ingevolge artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen. De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken naar aanleiding van de brief van de staatssecretaris, waardoor het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond werd beschouwd.

De Raad van State heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze beslissing is genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.

Uitspraak

202101793/1/V2.
Datum uitspraak: 23 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het verzoek van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Awb).
Procesverloop
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Arslan, advocaat te Amsterdam, heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 februari 2021 in zaak nr. NL20.4996, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 19 oktober 2022 heeft de vreemdeling het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Ingevolge artikel 8:75a, gelezen in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
2.       De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken in reactie op een brief van de staatssecretaris aan de Afdeling van 10 oktober 2022 en gelijktijdig een verzoek gedaan om de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen. In een brief van de staatssecretaris van 28 oktober 2022 staat dat hij bij besluit van diezelfde dag de vreemdeling alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend. Hiermee is hij de vreemdeling tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1507.
3.       Het verzoek moet als kennelijk gegrond op na te melden wijze worden toegewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022
363-979