ECLI:NL:RVS:2022:3635

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
202107524/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een Iraanse vrouw tegen afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een Iraanse vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 4 juni 2021 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 26 november 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Rasul, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De vreemdeling stelt dat zij bekeerd is tot het christendom en vreest voor vervolging door de Iraanse autoriteiten. De staatssecretaris acht dit niet geloofwaardig, maar erkent wel dat de vreemdeling afvallige is van de islam. Hij concludeert dat er geen reëel risico op ernstige schade is bij terugkeer naar Iran.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris zijn standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 19 januari 2022, waarin is overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken of een vreemdeling die als afvallige wordt beschouwd, bij terugkeer naar Iran risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. De Afdeling concludeert dat de staatssecretaris in deze zaak zijn standpunt ondeugdelijk heeft gemotiveerd, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het besluit van 4 juni 2021 wordt eveneens vernietigd. De staatssecretaris moet het terugkeerrisico voor de vreemdeling opnieuw beoordelen, rekening houdend met recente maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in Iran. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 worden vastgesteld.

Uitspraak

202107524/1/V2.
Datum uitspraak: 8 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 26 november 2021 in zaak nr. NL21.9122 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 26 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Rasul, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is een Iraanse vrouw die asiel heeft aangevraagd omdat zij stelt bekeerd te zijn tot het christendom en daarom vreest voor vervolging door de Iraanse autoriteiten. De staatssecretaris acht dit niet geloofwaardig, maar acht wel geloofwaardig dat de vreemdeling afvallige is van de islam. Over de afvalligheid van de vreemdeling neemt de staatssecretaris het standpunt in dat deze geen reëel risico op ernstige schade oplevert bij terugkeer naar Iran.
2.       In haar tweede grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte het laatstgenoemde standpunt van de staatssecretaris heeft gevolgd. De staatssecretaris heeft dit standpunt met name gebaseerd op landeninformatie over Iran waaruit volgens hem blijkt dat afvalligen die hun afvalligheid niet actief uitdragen, in algemene zin geen risico op vervolging lopen. Bij uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93, heeft de Afdeling echter overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken en beoordelen of een vreemdeling van wie hij de afvalligheid geloofwaardig heeft geacht, bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. Bij dat oordeel heeft de Afdeling dezelfde landeninformatie betrokken die de staatssecretaris in deze zaak ter motivering van zijn standpunt heeft aangevoerd. Dit betekent dat hij ook in deze zaak zijn standpunt ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
2.1.    De grief slaagt.
3.       Wat de vreemdeling in haar eerste grief aanvoert leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 4 juni 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris zal met inachtneming van de uitspraak van 19 januari 2022 opnieuw het terugkeerrisico voor de vreemdeling moeten beoordelen. Daarbij moet hij ook rekening houden met de recente maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in Iran en beoordelen in welke mate daar risico’s voor de vreemdeling uit voortkomen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 26 november 2021 in zaak nr. NL21.9122;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 4 juni 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Van Wezep
griffier
936