ECLI:NL:RVS:2022:3723
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 25 oktober 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had niet tijdig een besluit genomen. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moest worden met een besluit en heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Tevens werd er een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd, met een maximum van € 7.500,00, voor elke dag dat de staatssecretaris deze termijn overschreed.
In hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, de uitspraak van de rechtbank aangevochten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtsvraag die aan de orde is, eerder door de Afdeling is beantwoord in een eerdere uitspraak. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep geen nieuwe vragen oproept die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Daarom is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan op 14 december 2022 door de enkelvoudige kamer van de Raad van State, waarbij mr. N. Verheij als lid van de kamer en mr. J.J. Schuurman als griffier aanwezig waren.