202106652/1/A3.
Datum uitspraak: 14 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 augustus 2021 in zaak nr. 20/7223 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft de korpschef van politie een onkostenvergoeding van € 60,- geheven voor de verlenging van de geldigheidsduur van [appellant]’ wapenverlof.
Bij besluit van 19 mei 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2022, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigden], en de minister, vertegenwoordigd door mr. F.H. Kamminga, zijn verschenen. Ook is ter zitting de korpschef, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 8 oktober 2019 heeft de korpschef van politie de geldigheidsduur van [appellant]’ wapenverlof verlengd. Op grond van artikel 41 van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) en artikel 50a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling wapens en munitie (hierna: Rwm) heeft de korpschef van politie bij de verlenging een onkostenvergoeding van € 60,- geheven. [appellant] is het niet eens met deze onkostenvergoeding, ook wel ‘leges’ genoemd.
Het hoger beroep
2. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte de Rwm niet exceptief getoetst heeft, terwijl dat beter passend zou zijn omdat de heffing van de leges een inbreuk op zijn eigendomsrecht is.
Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat het heffen van de leges niet in het individuele belang van [appellant] is, maar in het algemeen belang. Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2426, volgt volgens hem dat in dat geval geen leges geheven mogen worden. Ook heeft de rechtbank miskend dat er kosten voor toezicht en handhaving in de leges worden doorberekend, terwijl dit niet is toegestaan. Bovendien is de berekening van de hoogte van de leges onnavolgbaar, omdat de korpschef geen duidelijk overzicht heeft gegeven van de berekening. Tot slot voert [appellant] aan dat het heffen van leges eigenlijk bedoeld is om legaal wapenbezit voor de schietsport financieel onmogelijk te maken.
Beoordeling van het hoger beroep
Relevante wet- en regelgeving
2.1. Ingevolge artikel 41 van de Wwm geeft de minister regels met betrekking tot het bedrag dat is verschuldigd bij de aanvraag op grond van de Wwm van een erkenning, een ontheffing, een consent, een vergunning, een verlof en een Europese vuurwapenpas.
Ingevolge artikel 50a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rwm bedroeg de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 41 van de Wwm, voor de verlenging van de geldigheidsduur van een wapenverlof € 60,-.
Toetsing Rwm
2.2. De rechtbank heeft, anders dan [appellant] stelt, de Rwm exceptief getoetst, maar terecht geen aanleiding gezien de Rwm niet rechtsgeldig te verklaren of buiten toepassing te laten. Dit kan daarom niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.3. Het betoog faalt.
Mochten er leges geheven worden?
2.4. In dit geval worden de leges geheven voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot verlenging van een wapenverlof. Iemand die een wapenverlof heeft, bevindt zich volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3210) in een uitzonderingspositie. In beginsel geldt namelijk een algeheel wapenverbod. Dit verbod dient het algemene belang van de veiligheid van de samenleving. Het opheffen van het verbod door het verlenen van een wapenverlof dient het individuele belang. De kosten die gemaakt worden in het kader van het verlenen van een wapenverlof dienen dan ook, anders dan [appellant] stelt, een individueel belang. De uitspraak van de Hoge Raad waar [appellant] naar heeft verwezen doet daaraan niet af, omdat in die zaak de leges onrechtmatig waren omdat ze niet rechtstreeks volgden uit de verlening van de vergunning. In deze zaak is dat wel het geval. Het heffen van leges voor de verlenging van een wapenverlof is dus niet onrechtmatig. 2.5. Het betoog faalt.
Overige gronden
2.6. De gronden die [appellant] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Hij heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
2.7. Het betoog faalt.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022
373-1000