ECLI:NL:RVS:2022:3787

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
202206558/1/V3 en 202206558/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging uitspraak rechtbank inzake asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening

Op 15 september 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 9 november 2022 oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag moest behandelen. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 december 2022 uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de vreemdeling niet ondergedoken is, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De vreemdeling heeft verklaard dat hij op het moment van de geplande overdracht in het azc verbleef, wat door de staatssecretaris niet is weersproken.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 759,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202206558/1/V3 en 202206558/2/V3.
Datum uitspraak: 15 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 9 november 2022 in zaak nr. NL22.18516 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 9 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen de asielaanvraag van de vreemdeling in behandeling te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, advocaat te Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht geoordeeld dat de vreemdeling niet is ondergedoken als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De Afdeling wijst op haar uitleg van het begrip 'onderduiken' in haar uitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630, onder 7. De Afdeling heeft daar overwogen dat voor onderduiken is vereist dat een vreemdeling doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten blijft. Daarvan is bij deze vreemdeling geen sprake geweest. Uit de stukken blijkt immers dat de vreemdeling op 12 januari 2022 weliswaar niet in het busje is gestapt voor de geplande overdracht, maar ook dat hij heeft verklaard dat hij op dat moment op zijn kamer in het azc verbleef of in ieder geval in het azc. De staatssecretaris heeft dit niet weersproken.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af;
III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J.B. A Campo, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. A Campo
griffier
907