ECLI:NL:RVS:2022:3788
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 16 november 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde. De rechtbank had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om uiterlijk 20 januari 2023 een besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Tevens werd bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,00 per dag verbeurt voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
In het hoger beroep, dat werd ingediend door de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, werd betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 30 november 2022. De Afdeling oordeelt dat er geen nieuwe vragen zijn die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.
Daarom is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De beslissing is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. Nuboer, griffier.