ECLI:NL:RVS:2022:3814

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
202103268/1/A3 en 202103269/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraken rechtbank Noord-Nederland inzake Wob-verzoeken en verkeersboetes

In deze zaak heeft [wederpartij] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Justitie en Veiligheid op zijn verzoek om informatie openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank Noord-Nederland heeft op 9 april 2021 het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om alsnog een besluit te nemen op het Wob-verzoek. Het verzoek van [wederpartij] betrof informatie over verkeersboetes die aan hem waren opgelegd, met als doel deze boetes aan te vechten. De minister heeft echter op 22 april 2021 het Wob-verzoek buiten behandeling gesteld wegens misbruik van recht.

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank. Tijdens de openbare zitting op 14 december 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de hoger beroepen van de minister gegrond verklaard. De uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland zijn vernietigd en de beroepen van [wederpartij] zijn niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling oordeelde dat [wederpartij] misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen, aangezien het doel van de verzoeken uitsluitend leek te zijn gericht op het aanvechten van verkeersboetes. Dit oordeel is in lijn met eerdere jurisprudentie van de Afdeling.

Uitspraak

202103268/1/A3 en 202103269/1/A3.
Datum uitspraak: 14 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op de hoger beroepen van:
de minister van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 9 april 2021 in zaak nrs. 20/2756 en 20/2757 in de gedingen tussen:
[wederpartij], wonend te Overschild, gemeente Midden-Groningen.
en
de minister.
Openbare zitting gehouden op 14 december 2022 om 11:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer.
griffier: mr. Y. Soffner
Verschenen:
[wederpartij];
zaak nr. 20/2756
[wederpartij] heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door de minister op zijn verzoek om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) informatie openbaar te maken.
Bij uitspraak van 9 april 2021 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen alsnog een besluit op het Wob-verzoek te nemen.
Bij besluit van 22 april 2021 heeft de minister het Wob-verzoek wegens misbruik van recht buiten behandeling gesteld.
zaak nr. 20/2757
[wederpartij] heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door de minister op zijn verzoek om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) informatie openbaar te maken.
Bij uitspraak van 9 april 2021 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen alsnog een besluit op het Wob-verzoek te nemen.
Bij besluit van 22 april 2021 heeft de minister het Wob-verzoek wegens misbruik van recht buiten behandeling gesteld.
Zaak nr. 20/2756 en 20/2757
Het hoger beroep van de minister richt zich tegen de uitspraken van 9 april 2021 van de rechtbank Noord-Nederland.
De Afdeling
I.        verklaart de hoger beroepen gegrond;
II.       vernietigt de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 9 april 2021 in zaak nrs. 20/2756 en 20/2757;
III.      verklaart de beroepen van [wederpartij] niet-ontvankelijk.
Gronden:
[wederpartij] heeft op grond van de Wob verzocht om informatie over aan hem opgelegde verkeersboetes. Met die informatie wil hij de verkeersboetes aanvechten. Niet gebleken is van enig ander oogmerk om de Wob-verzoeken in te dienen.
Nu het doel van de verzoeken slechts gelegen kan zijn in het aanvechten van de verkeersboetes, heeft, zoals de minister terecht heeft betoogd, [wederpartij] misbruik gemaakt van de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2965). De rechtbank had de beroepen van [wederpartij] daarom wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk moeten verklaren.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
818