ECLI:NL:RVS:2022:432
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling met risico op vervolging bij terugkeer naar Iran
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 31 mei 2021 afgewezen, waarna de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, op 31 augustus 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Gavami, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:93) overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken of de vreemdeling, die zich heeft afgewend van de islam, bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de staatssecretaris opnieuw moet beoordelen of de vreemdeling een risico loopt bij terugkeer naar zijn land van herkomst.
In de onderhavige uitspraak van 10 februari 2022 verklaart de Raad van State het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 31 mei 2021 wordt eveneens vernietigd. De staatssecretaris wordt verplicht om de proceskosten van de vreemdeling te vergoeden, die in dit geval op € 2.656,50 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De staatssecretaris moet nu opnieuw op de aanvraag beslissen, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden.