ECLI:NL:RVS:2022:432

Raad van State

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
202106219/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling met risico op vervolging bij terugkeer naar Iran

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 31 mei 2021 afgewezen, waarna de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, op 31 augustus 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Gavami, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:93) overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken of de vreemdeling, die zich heeft afgewend van de islam, bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de staatssecretaris opnieuw moet beoordelen of de vreemdeling een risico loopt bij terugkeer naar zijn land van herkomst.

In de onderhavige uitspraak van 10 februari 2022 verklaart de Raad van State het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 31 mei 2021 wordt eveneens vernietigd. De staatssecretaris wordt verplicht om de proceskosten van de vreemdeling te vergoeden, die in dit geval op € 2.656,50 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De staatssecretaris moet nu opnieuw op de aanvraag beslissen, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden.

Uitspraak

202106219/1/V2.
Datum uitspraak: 10 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 31 augustus 2021 in zaak nr. NL21.8474 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 31 augustus 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken en beoordelen of een vreemdeling van wie de afvalligheid of het atheïsme geloofwaardig is geacht bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. Omdat de staatssecretaris het geloofwaardig heeft geacht dat de vreemdeling zich heeft afgewend van de islam, moet de staatssecretaris opnieuw onderzoeken en beoordelen of de vreemdeling een risico loopt bij terugkeer naar Iran.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 31 mei 2021 wordt vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag moet beslissen en daarbij rekening moet houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in hoger beroep en beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 31 augustus 2021 in zaak nr. NL21.8474;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 31 mei 2021, […];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.656,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2022
897