ECLI:NL:RVS:2022:502

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
202101683/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de intrekking van de toestemming door de korpschef van politie om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, heeft bevestigd. De korpschef heeft op 18 april 2019 de toestemming ingetrokken op basis van incidenten die in het politieregistratiesysteem zijn geregistreerd, waaruit blijkt dat [appellant] niet langer als betrouwbaar kan worden beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef deze beslissing mocht nemen.

[appellant] heeft sinds 2009 als beveiliger gewerkt en had toestemming verkregen om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Echter, na een aantal incidenten, waaronder mishandeling en ongepast gedrag, heeft de korpschef besloten de toestemming in te trekken. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. In hoger beroep betoogt hij dat de rechtbank hem niet op de juiste wijze heeft uitgenodigd voor de zitting en dat de korpschef ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende betrouwbaar is.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de korpschef in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De incidenten die aan de intrekking ten grondslag liggen, zijn door verschillende politieambtenaren waargenomen en de korpschef heeft de nodige beoordelingsruimte om te bepalen of iemand betrouwbaar genoeg is voor werkzaamheden in de beveiligingssector. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202101683/1/A3.
Datum uitspraak: 16 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 5 februari 2021 in zaak nr. 20/1708 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2019 heeft de korpschef de toestemming aan [bedrijf] om beveiligingswerkzaamheden door [appellant] te laten verrichten, ingetrokken.
Bij besluit van 19 mei 2020 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 december 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. Speksnijder, advocaat te Akkrum, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] werkte sinds 2009 als beveiliger. Sinds 2011 werkte hij ook in het weekeinde in een horecazaak aan het Ruiterskwartier in Leeuwarden. Op 6 april 2017 heeft [bedrijf] van de korpschef toestemming verkregen als bedoeld in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr) om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. Op 18 april 2019 heeft de korpschef de toestemming ingetrokken (artikel 7, vijfde lid, in samenhang gelezen met het vierde lid, van de Wpbr). Op grond van een aantal incidenten dat in het politieregistratiesysteem is vermeld, is de korpschef van mening dat [appellant] niet langer voldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten. Op 19 mei 2020 heeft de korpschef de intrekking na heroverweging gehandhaafd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef de toestemming mocht intrekken.
Hoger beroep
Uitnodiging zitting bij de rechtbank
2.       [appellant] betoogt dat de rechtbank hem niet op de juiste wijze heeft uitgenodigd voor de zitting. Daardoor heeft hij ten onrechte geen mondelinge toelichting op de gronden van het beroep kunnen geven, aldus [appellant].
2.1.    Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Tijdelijke regeling bestuursrecht, versie van 26 juni 2020, kan de griffier telefonisch of per veilige e-mail een tijdstip voor een zitting met partijen afspreken. De uitnodiging of oproeping voor de zitting kan per veilige e-mail geschieden.
De Tijdelijke algemene regeling zaaksbehandeling Rechtspraak bevat een regeling over veilig mailen. In paragraaf 1.3.1 staat dat (proces-)stukken en berichten die per post of fax kunnen worden verzonden, zolang deze regeling van kracht is, ook uitgewisseld kunnen worden via de ‘veilig mailen voorziening van de Rechtspraak’ (veilig mailen). In paragraaf 1.3.2 staat dat de rechter of griffier een (proces-)stuk of bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, via veilig mailen kan verzenden, indien deze geadresseerde(n):
a. daar om verzoekt; of
b. akkoord is gegaan met een verzoek van de rechter of griffier om in te stemmen met veilig mailen; of
c. zelf met de Rechtspraak heeft gecommuniceerd via veilig mailen.
In paragraaf 1.3.3 staat dat bij het gebruik van veilig mailen de verzender gebruik maakt van het hiertoe aangewezen e-mailadres van de ‘veilig mailen voorziening van de Rechtspraak’ zoals dat per rechtbank en per zaaksoort staat vermeld op www.rechtspraak.nl. Daar staat ook vermeld op welke wijze een partij kan verzoeken om toegang tot veilig mailen.
Uit informatie op de website van Rechtspraak.nl volgt dat advocaten zich kunnen aanmelden voor veilig mailen. Voor veilig mailen gebruikt de rechtspraak het beveiligde platform Zivver. Aanmelding volgt na een uitnodiging van Zivver per e-mail. Voor het aanmelden dient een stapsgewijze procedure te worden gevolgd waarbij een Zivver-account moet worden aangemaakt. Als laatste stap dient de aanmelder zijn account te koppelen aan zijn beroepsgroepnummer (BAR-nummer). Bij het koppelen moet de aanmelder handmatig het BAR-nummer invullen.
Uit de stukken van de administratie van de rechtbank volgt dat "Ad Speksnijder" een Zivver account heeft met als adres info@speksnijder.org. Vaststaat dat mr. A. Speksnijder dit adres als e-mailadres gebruikt. Het BAR-nummer is A20218.
Bij brief van 26 november 2020 heeft de rechtbank de kennisgeving van de zitting op 11 januari 2021 om 10:15 uur per e-mail aan mr. A. Speksnijder naar info@speksnijder.org verzonden. Uit een schermprint blijkt dat op 26 november 2020 via Zivver een e-mail met als onderwerp "20-1708 190449" is verzonden naar mr. A. Speksnijder. 20-1708 is het zaaknummer bij de rechtbank van [appellant] en 190449 is het kenmerknummer dat Speksnijder in correspondentie met de rechtbank over deze zaak vermeldt. Daaruit volgt ook dat de e-mail op 26 november 2020 om 12:06 uur is ontvangen. Uit een andere schermprint volgt dat de kennisgeving is geopend.
Vaststaat dat mr. A. Speksnijder een Zivver account heeft. De rechtbank heeft daarom de kennisgeving voor de zitting via veilig mailen mogen verzenden. Gelet hierop en omdat aannemelijk is dat de kennisgeving naar hem is verzonden en de mail met de kennisgeving is geopend, is er geen grond voor het oordeel dat de verzending van de kennisgeving gebrekkig is verlopen.
Het betoog slaagt niet.
Inhoudelijke gronden
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank de korpschef ten onrechte in zijn standpunt is gevolgd dat hij onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. De incidenten in de politieregisters die aan de intrekking ten grondslag zijn gelegd, heeft hij gemotiveerd bestreden. De feiten zijn onjuist weergegeven en relevante omstandigheden zijn weggelaten. Zo wordt er geen rekening gehouden met het feit dat in het weekeinde in de horecazaak waar hij werkt lastig uitgaanspubliek komt en dat voldoende ondersteuning van de politie regelmatig ontbreekt. Aan de vrijspraak door de politierechter op 26 mei 2020 van een aan hem ten laste gelegd feit, waar de intrekking volgens [appellant] hoofdzakelijk op stoelt, is ten onrechte geen betekenis toegekend. De geregistreerde incidenten liggen in de periode tussen mei 2017 en februari 2019 en voor die periode waren er geen incidenten. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de korpschef geen overwegende betekenis heeft hoeven toekennen aan zijn financiële belangen. Hij heeft een arbeidsongeschiktheidsuitkering en de aanvullende inkomsten uit beveiligingswerkzaamheden zijn voor hem van groot belang, aldus [appellant].
Beoordeling van de inhoudelijke gronden
3.1.    De toepasselijke wet- en regelgeving en het relevante beleid zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
3.2.    Bij de beoordeling of de desbetreffende persoon beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk, komt de korpschef beoordelingsruimte toe die is ingevuld met de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (hierna: de Beleidsregels). In paragraaf 3.3 van de Beleidsregels staat dat de toestemming kan worden geweigerd als op grond van over betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dat zal met name, maar niet uitsluitend, het geval zijn wanneer de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
3.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:225), worden aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn.
3.4.    De korpschef heeft de volgende incidenten aan de intrekking van de toestemming ten grondslag gelegd.
In een mutatierapport van 13 mei 2017, registratienummer 2017122361, staat dat verbalisanten van de politie op die dag hebben gezien dat [appellant] bij de horecazaak een jongen, die vervelend was naar een klant, een duw gaf waarna hij ten val kwam.
In een mutatierapport van 17 september 2017, registratienummer 2017236000, staat dat [appellant] zijn ergernis over een verkeerscontrole heeft laten blijken aan verbalisanten.
Uit een proces-verbaal volgt dat op 25 oktober 2017 aangifte tegen [appellant] is gedaan wegens mishandeling. Die aangifte is ingetrokken wegens het eigen aandeel van de aangeefster bij het incident.
Uit verschillende processen-verbaal volgt verder dat op 1 januari 2018 een zware mishandeling in de horecazaak heeft plaatsgevonden waarvan [appellant] getuige was. Volgens de politie heeft de werkgever van [appellant] verklaard dat [appellant] te kennen heeft gegeven dat hij bij een ruzie niet hoeft op te treden, maar de politie daarvan in kennis moet stellen. Volgens hem is het niet zijn taak om mensen buiten de deur te zetten.
In een mutatierapport van 19 januari 2018, registratienummer 2018016379, staat dat [appellant] volgens betrokkenen hen hardhandig uit de horecazaak heeft gezet. Verbalisanten die ter plaatse waren verklaarden dat hij niet tactisch en beslist niet de-escalerend had opgetreden. Ook vanuit het publiek werd er beklag gedaan over zijn optreden. Volgens de korpschef zijn de zaken tegen [appellant] geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
In een mutatierapport van 28 april 2018, registratienummer 2018103733, staat dat er een opstootje tussen [appellant] en een bezoeker van de horecazaak heeft plaatsgevonden. Verbalisanten hoorden hem zeggen dat hij helemaal klaar was met die "vieze buitenlanders" die uit Club Red komen. Ook zei hij met luide stem dat hij "binnenkort een van deze buitenlanders helemaal kapot zou slaan". Hij maakte een agressieve en overspannen indruk op de verbalisanten.
In een mutatierapport van 29 september 2018, registratienummer 2018257465, staat dat een verbalisant tijdens een aanhouding waarbij [appellant] assisteerde heeft gezien dat [appellant] met veel gewicht op het hoofd van een verdachte drukte. Ook gaf [appellant] een harde duw aan een omstander die stond te filmen en sloeg hij zijn telefoon uit zijn handen. Het door [appellant] toegepaste geweld was niet passend en te heftig.
In een mutatierapport van 5 oktober 2018, registratienummer 2018262120, staat dat de verbalisant heeft gezien dat [appellant] met kracht met de vlakke hand een jongen sloeg na een discussie.
In een mutatierapport van 2 februari 2019, registratienummer 2019028417, staat dat een persoon die uit de horecazaak was gezet, heeft verklaard dat [appellant] hem met twee handen bij zijn keel greep nadat hij tegen een prullenbak schopte. In een proces-verbaal van bevindingen staat dat verbalisanten hebben gezien dat de betrokkene rode striemen had in zijn nek.
Uit een proces-verbaal van aangifte van 12 juli 2019 volgt dat tegen [appellant] aangifte is gedaan wegens bedreiging. Op 6 juli 2019 zou [appellant] buiten werktijd in dienstkleding de aangever hebben bedreigd.
3.5.    De Afdeling overweegt dat ook als niet alle incidenten, zoals vermeld onder 3.4, in aanmerking worden genomen, de korpschef de toestemming heeft mogen intrekken, omdat [appellant] onvoldoende betrouwbaar is om als beveiliger werkzaamheden te verrichten. Daartoe overweegt de Afdeling dat de incidenten van 13 mei 2017, 19 januari 2018, 28 april 2018, 29 september 2018 en 5 oktober 2018 door verbalisanten van de politie zijn waargenomen. Gelet op de aard en het aantal van die incidenten en het onderlinge verband en de samenhang daarvan, heeft de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de betrouwbaarheid en integriteit van [appellant] niet boven iedere twijfel verheven is. Dat de hiervoor genoemde vijf incidenten niet hebben plaatsgevonden, de ernst wordt overdreven of voorbij is gegaan aan de context waarin hij heeft gehandeld, zoals [appellant] stelt, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is van belang dat de mutatierapporten en processen-verbaal waarin die incidenten zijn neergelegd zijn opgesteld door verschillende opgeleide politieambtenaren, die geen belang hebben bij wat zij in de mutatierapporten en processen-verbaal vermelden als door hen waargenomen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:292.
3.6.    Gelet op de hoge eisen die aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen worden gesteld en het door de Wpbr beschermde belang dat in deze branche slechts betrouwbaar personeel te werk wordt gesteld en het belang bij een betrouwbare veiligheidszorg en een goede naam van de beveiligingsbranche, hoefde de korpschef aan de financiële belangen bij het behoud van zijn werk en inkomen geen doorslaggevend gewicht toe te kennen.
3.7.    Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2022
629
BIJLAGE
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
[…]
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
[…]
4. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3. Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. (veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken)
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
1) binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd of,
2) binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd
Verlenging terugkijktermijn
Wanneer de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante terugkijktermijn enige tijd een vrijheidsstraf heeft ondergaan wordt de van toepassing zijnde terugkijktermijn (telkens) vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming. Dit totdat de termijn bestaat uit in totaal vier dan wel acht jaren, waarin geen sprake is geweest van een vrijheidsbenemende straf. De betrokkene heeft immers gedurende de duur van de vrijheidsbenemende straf niet kunnen laten zien dat hij geen (relevante) strafbare feiten meer zal plegen.
Transacties en strafbeschikkingen
Een transactie met het Openbaar Ministerie en een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, worden gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
[…]
Andere rechterlijke uitspraken dan veroordelingen
Met betrekking tot rechterlijke uitspraken die niet tot een veroordeling hebben geleid, kan gedacht worden aan zaken waarbij het tot een vrijspraak is gekomen wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Die situatie zal in het algemeen minder snel aanknopingspunten bieden om een toestemming te weigeren. Een vrijspraak wil echter niet zonder meer zeggen dat de verdachte het feit niet heeft gepleegd, maar dat de rechter niet voldoende bewezen acht dat de verdachte het feit gepleegd heeft. De korpschef kan in bepaalde gevallen ook na een vrijspraak nog altijd reden hebben om de persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd niet betrouwbaar te achten. In het algemeen is het wel zo dat een vrijspraak extra zware eisen zal stellen aan de motivering van de weigering van de toestemming.
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
Ook sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Hierbij dient de aard van het sepot in ogenschouw te worden genomen. Een technisch sepot, bijvoorbeeld wegens onvoldoende bewijs, zal bij de beoordeling naar de betrouwbaarheid een minder grote rol spelen dan een sepotbeslissing die op beleidsmatige gronden is genomen. In het geval dat een sepot wordt meegenomen in de beoordeling, wordt voor wat betreft de terugkijktermijn als uitgangspunt genomen de datum waarop het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren.