ECLI:NL:RVS:2022:519

Raad van State

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
202004255/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2020, waarin de rechtbank het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 juli 2019 werd afgewezen. Daarnaast had de staatssecretaris op 9 juni 2020 de duur van het aan de vreemdeling opgelegde inreisverbod verlaagd naar twee jaar. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.C. Blomjous, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen aangegeven dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken en beoordelen of de vreemdeling, die als afvallige of atheïst wordt beschouwd, bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. De eerste grief van de vreemdeling slaagde, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, evenals de besluiten van 25 juli 2019 en 9 juni 2020. De staatssecretaris moet opnieuw op de aanvraag beslissen, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden.

De Raad van State heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn gemaakt. De totale kosten bedragen € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.

Uitspraak

202004255/1/V2.
Datum uitspraak: 17 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2020 in zaak nr. NL19.19380 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij aanvullend besluit van 9 juni 2020 heeft de staatssecretaris de duur van het door hem aan de vreemdeling opgelegde inreisverbod verlaagd naar twee jaar.
Bij uitspraak van 3 juli 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De eerste grief gaat over het onderzoeken en beoordelen door de staatssecretaris van de risico's die afvalligen en atheïsten lopen bij terugkeer naar Iran. In de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken en beoordelen of een vreemdeling van wie hij de afvalligheid of het atheïsme geloofwaardig heeft geacht, bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. Dat moet hij in deze zaak ook doen. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 25 juli 2019 wordt vernietigd. Omdat het besluit van 9 juni 2020 een aanvullend besluit is op het besluit van 25 juli 2019 en dat besluit wordt vernietigd, vervalt daarmee de grondslag voor het aanvullend besluit en wordt dat aanvullend besluit ook vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag moet beslissen en daarbij rekening moet houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in hoger beroep en beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2020 in zaak nr. NL19.19380;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt de besluiten van 25 juli 2019 en 9 juni 2020, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Wezep
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2022
844