ECLI:NL:RVS:2022:528

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
202101991/3/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening vreemdeling inzake verblijfsvergunning asiel

Op 18 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek van een vreemdeling om een voorlopige voorziening te treffen. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 23 maart 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Tevens was de vreemdeling opgedragen Nederland te verlaten. In een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag op 15 maart 2021 werd het besluit van de staatssecretaris vernietigd en werd de staatssecretaris opgedragen de vreemdeling een verblijfsvergunning te verlenen. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarop de vreemdeling verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist.

De voorzieningenrechter overwoog dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft, omdat de rechtbank het eerdere besluit van de staatssecretaris had vernietigd. Dit betekent dat de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op zijn asielaanvraag. De voorzieningenrechter wees het verzoek van de vreemdeling af, omdat hij al rechtmatig verblijf heeft en de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtsbescherming voor vreemdelingen in asielprocedures en de rol van voorlopige voorzieningen in het bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en vreemdelingenrecht, en is van belang voor de rechtspositie van vreemdelingen die in Nederland asiel aanvragen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de vreemdeling afgewogen tegen de belangen van de staatssecretaris en heeft besloten dat het verzoek om voorlopige voorziening niet toewijsbaar is.

Uitspraak

202101991/3/V3.
Datum uitspraak: 18 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [de vreemdeling] om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch, van 15 maart 2021 in zaak nr. NL18.7421 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, geweigerd hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en hem opgedragen om Nederland binnen vier weken na afloop van het voorlopig verleende uitstel van vertrek te verlaten (dit laatste hierna: het terugkeerbesluit).
Bij besluit van 18 april 2019 heeft de staatssecretaris het terugkeerbesluit ingetrokken.
Bij verwijzingsuitspraak van 12 juni 2019 heeft de rechtbank het Hof van Justitie verzocht bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de in die uitspraak gestelde vragen, de behandeling van het door de vreemdeling tegen het besluit van 23 maart 2018 ingestelde beroep geschorst en elke verdere beslissing aangehouden.
Bij arrest van 14 januari 2021, TQ, ECLI:EU:C:2021:9, heeft het Hof de in de verwijzingsuitspraak gestelde vragen beantwoord.
Bij uitspraak van 15 maart 2021 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 maart 2018 vernietigd, de staatssecretaris opgedragen de vreemdeling binnen twee weken in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning met ingang van 30 juni 2017 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 23 maart 2018.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en te bepalen dat hij gedurende de behandeling van het hoger beroep rechtmatig verblijf heeft, zodat hij zijn mbo-opleiding in Nederland kan voortzetten.
2.       Bij uitspraak van 30 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:3041, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling op verzoek van de staatssecretaris bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de staatssecretaris geen uitvoering aan de uitspraak van de rechtbank hoeft te geven voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
3.       De vernietiging van het besluit van 23 maart 2018 door de rechtbank betekent dat de vreemdeling weer in afwachting is van een beslissing op zijn asielaanvraag, waardoor hij rechtmatig verblijf heeft ingevolge artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Het rechtmatig verblijf dat hij beoogt, heeft hij dus al.
4.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Wissels
voorzieningenrechter
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2022
371-907