ECLI:NL:RVS:2022:633

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
202101960/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.TH. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen rijgeschiktheid verklaring door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 17 februari 2021 zijn beroep tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongegrond verklaarde. Het CBR had [appellant] op 5 juni 2019 voor vijf jaar rijgeschikt verklaard voor de rijbewijzen van de categorieën B, BE en T, en de categorieën C, CE, D en DE. Het geschil betreft de vraag of het CBR terecht de rijgeschiktheid voor de categorieën B, BE en T voor een beperkte duur van vijf jaar heeft vastgesteld, gezien de medische situatie van [appellant]. De rechtbank oordeelde dat het CBR in het belang van de verkeersveiligheid had gehandeld, maar [appellant] betoogde dat de medische informatie enkel betrekking had op de verlenging van zijn rijbewijs voor groep 2 en dat hij geen aanvraag had gedaan voor groep 1. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 maart 2022 geoordeeld dat het CBR ten onrechte een beperking heeft opgelegd aan de geldigheidsduur van de rijgeschiktheid voor groep 1, omdat er geen aanvraag voor die categorie was gedaan. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van het CBR is herroepen voor zover het betreft de rijgeschiktheid voor de categorieën B, BE en T. Tevens is het CBR veroordeeld tot schadevergoeding aan [appellant].

Uitspraak

202101960/1/A2.
Datum uitspraak: 2 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 februari 2021 in zaak nr. 20/935 in het geding tussen:
en
de algemeen directeur (lees: de directie) van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2019 heeft het CBR [appellant] voor vijf jaar rijgeschikt verklaard voor de rijbewijzen van de categorieën B, BE en T en de categorieën C, CE, D en DE.
Bij besluit van 22 april 2020 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2021, waar [appellant] en [gemachtigde] en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. Vorstenbosch-Blom, zijn verschenen.
Overwegingen
Geschil
1.       Niet is in geschil dat het CBR bij het besluit van 5 juni 2019 [appellant] terecht rijgeschikt heeft verklaard voor de rijbewijzen van de categorieën C, CE, D en DE (groep 2) voor de maximale duur van vijf jaar. In geschil is of het CBR hem bij dat besluit terecht rijgeschikt heeft verklaard voor de rijbewijzen van de categorieën B, BE en T (groep 1) voor een beperkte duur van vijf jaar.
Inleiding
2.       Bij brief van 5 februari 2019 heeft de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) aan [appellant] meegedeeld dat zijn rijbewijs binnenkort verloopt en dat hij dit vóór 15 juni 2019 kan verlengen. Ook is daarin vermeld dat hij een rijbewijs voor vrachtauto of bus, C, D, mogelijk E, heeft en dat hij een ‘Gezondheidsverklaring Groot Rijbewijs’ moet invullen om dit rijbewijs te verlengen. Het CBR beoordeelt of hij rijgeschikt is.
2.1.    [appellant] heeft de Gezondheidsverklaring ingevuld. De vraag of hij een aandoening aan zijn longen, hoge bloeddruk of een bloedziekte heeft of een orgaantransplantatie heeft gehad, heeft hij bevestigend beantwoord. Bij brief van 1 maart 2019 heeft het CBR aan hem meegedeeld dat de Gezondheidsverklaring is ontvangen, dat hij een rijbewijs wil voor de categorieën C, CE, D of DE en dat daarvoor een keuringsverslag door een arts moet worden ingevuld. Ook is aanvullende informatie van een specialist of arts nodig.
2.2.    Op 15 april 2019 is informatie van de keuringsarts ontvangen waarin staat dat [appellant] bekend is met mitralisinsufficiëntie. Daarom is hij verwezen naar een cardioloog. Uit het rapport van de cardioloog van 24 mei 2019 blijkt dat bij [appellant] sprake is van asymptomatisch kleplijden, mitralisklepinsufficiëntie. Hij heeft een hartklepafwijking.
2.3.    Op 4 juni 2019 heeft [appellant] zijn rijbewijs voor groep 1, geldig tot en met 14 juni 2019, bij de gemeente verlengd tot 4 juni 2029, dus met tien jaar.
2.4.    Bij besluit van 5 juni 2019 heeft het CBR [appellant] rijgeschikt verklaard voor zijn groep 2 rijbewijs tot en met 5 juni 2024. Dat is een periode van vijf jaar, gelet op artikel 25a, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: Reglement) de maximale geldigheidsduur van een rijbewijs voor groep 2.
Daarnaast heeft het CBR [appellant] bij dat besluit rijgeschikt verklaard voor zijn groep 1 rijbewijs tot en met 14 juni 2024, dus voor een periode van vijf jaar. [appellant] was in juni 2019 63 jaar. Gelet op artikel 25a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement, is de maximale geldigheidsduur van een rijbewijs voor groep 1 van iemand die nog geen 65 jaar is, tien jaar. De termijnbeperking van vijf jaar is opgelegd vanwege de hartklepafwijking van [appellant]. Volgens het CBR moeten, nu het CBR door de voor vernieuwing van het rijbewijs groep 2 vereiste Gezondheidsverklaring op de hoogte is van zijn gezondheidssituatie, ook de  met het oog op de verkeersveiligheid noodzakelijk te nemen maatregelen ten aanzien van de verklaring van rijgeschiktheid voor het rijbewijs voor groep 1 kunnen worden getroffen.
2.5.    [appellant] heeft in beroep onder meer aangevoerd dat de gevraagde en door hem verstrekte medische informatie alleen was gericht op het verlengen van zijn rijbewijs voor groep 2. Daarom heeft het CBR geen verklaring van rijgeschiktheid met een beperkte termijn mogen afgeven voor zijn groep 1 rijbewijs. Het CBR heeft onder meer gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Oordeel van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft overwogen dat zij [appellant] niet volgt in zijn stelling dat de medische informatie slechts is verschuldigd bij verlenging van het rijbewijs voor groep 2 en dus niet mag worden gebruikt ten aanzien van groep 1. In het belang van de verkeersveiligheid is immers in artikel 124, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wwv 1994) expliciet bepaald dat indien de houder van een rijbewijs blijkens het uitgevoerde onderzoek tevens niet beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van een andere categorie of andere categorieën dan waarop het onderzoek betrekking heeft, de geldigheidsduur van het rijbewijs tevens voor die andere categorie of categorieën wordt beperkt. Nu dwingendrechtelijk is voorgeschreven dat de geldigheidsduur in het onderhavige geval maximaal vijf jaar bedraagt, kan het besluit van 22 april 2020 in stand worden gelaten. Van misleiding, een onrechtmatige daad of strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is volgens de rechtbank niet gebleken.
Wettelijk kader
4.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hoger beroep en beoordeling ervan
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CBR heeft gehandeld in het belang van de verkeersveiligheid. Het rijbewijs voor groep 1 wordt bij personen onder de 65 jaar, op grond van artikel 25a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement, met tien jaar verlengd zonder enige keuring en of eigen verklaring. De wetgever accepteert daarmee dat de verkeersveiligheid in het geding kan komen als gevolg van een bij het CBR onbekend rijgeschiktheidsprobleem. Het CBR heeft volgens [appellant] gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door hem toch een beperking op te leggen. Indien hij er voor had gekozen om zijn groep 2 rijbewijs niet te verlengen, zou hij niet rijgeschikt zijn verklaard voor het groep 1 rijbewijs voor een beperkte termijn van vijf jaar.
Verder stelt [appellant] dat hij geen aanvraag bij het CBR heeft ingediend om een verklaring van rijgeschiktheid voor het groep 1 rijbewijs. Hij voert onder verwijzing naar de brief van de RDW van 5 februari 2019 en de brief van het CBR van 1 maart 2019 aan dat de gevraagde en verstrekte medische informatie uitsluitend is gericht op het verkrijgen van een verklaring van rijgeschiktheid voor een rijbewijs groep 2. Anders dan het CBR heeft aangevoerd, is artikel 124, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wvw 1994 niet van toepassing. Het CBR heeft de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI7221, waarin het CBR terecht dat artikel had toepast, onjuist geïnterpreteerd.
5.1.    Op de zitting heeft het CBR verklaard dat [appellant] op 1 maart 2019 een aanvraag heeft ingediend voor alle categorieën rijbewijzen. Ook heeft het CBR toegelicht dat de verklaring van rijgeschiktheid voor het rijbewijs groep 1 niet op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wvw 1994 tot vijf jaar is beperkt. Het CBR heeft die beslissing gebaseerd op artikel 103, derde lid, van het Reglement gelezen in samenhang met paragraaf 6.5.1 van de Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000. Het CBR heeft zich op het standpunt gesteld dat het daaraan de informatie die is verkregen bij de aanvraag om hem rijgeschikt te verklaren voor het groep 2 rijbewijs, ten grondslag heeft kunnen leggen. Het CBR heeft op de zitting verklaard dat het alleen naar artikel 124, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wvw 1994 heeft verwezen ter vergelijking.
5.2.    Niet in geschil is dat [appellant] gelet op zijn leeftijd ten behoeve van zijn aanvraag om verlenging van het rijbewijs groep 1 geen verklaring van rijgeschiktheid behoefde over te leggen. Het CBR heeft hem hier ook niet om verzocht. Op de achterzijde van de brief van 5 februari 2019 van de RDW aan [appellant] is uitdrukkelijk vermeld dat een Gezondheidsverklaring dient te worden ingevuld voor het rijbewijs C, D, mogelijk met E, de zogenoemde ‘Gezondheidsverklaring Groot rijbewijs". [appellant] heeft deze op 1 maart 2019 ingevuld op de website van het CBR. Hierdoor is slechts een uitdraai van de beantwoording van de vragen op de Gezondheidsverklaring overgelegd. Hierop zijn alle rijbewijzen vermeld die [appellant] heeft, dus ook die behorend tot groep 1. Naar het oordeel van de Afdeling kan hieruit echter niet worden afgeleid dat hij de Gezondheidsverklaring heeft ingevuld om ook voor groep 1 een verklaring van rijgeschiktheid aan te vragen. Dit is immers gelet op de brief van 5 februari 2019 van de RDW niet nodig en uit de brief van 1 maart 2019 van het CBR blijkt dat het CBR de Gezondheidsverklaring heeft ontvangen en dat daaruit blijkt dat [appellant] een rijbewijs wil voor de categorieën C, CE, D of DE. [appellant] kan dan ook worden gevolgd in zijn stelling dat hij door het indienen van de Gezondheidsverklaring geen verklaring voor rijgeschiktheid voor zijn groep 1 rijbewijs heeft aangevraagd, maar alleen voor zijn groep 2 rijbewijs. De omstandigheid dat [appellant] al dan niet had verzocht om verlenging van zijn rijbewijs in categorie 1 en 2 maakt het vorenstaande niet anders. Daarbij komt nog dat ten tijde van de afgifte van de verklaring van geschiktheid het rijbewijs voor groep 1 al was afgegeven.
5.3.    De Afdeling is van oordeel dat het CBR nu geen sprake was van een aanvraag van [appellant] om hem rijgeschikt te verklaren voor zijn groep 1 rijbewijs, ten onrechte daarover op grond van artikel 103, derde lid, van het Reglement een beslissing heeft genomen. In het eerste lid van dit artikel is immers bepaald dat het CBR voor de rijbewijscategorieën waarop de aanvraag om een verklaring van rijgeschiktheid betrekking heeft in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorieën een verklaring van geschiktheid registreert. De in het derde lid opgenomen bevoegdheid de geldigheidsduur van die verklaring te beperken heeft ook alleen betrekking op de rijbewijscategorieën waarop die aanvraag betrekking heeft. Het CBR kan die dus niet toepassen ter beperking van de geldigheidsduur van de rijvaardigheidsverklaring van categorieën waarop de aanvraag van de verklaring van rijgeschiktheid geen betrekking heeft. Artikel 124, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wvw 1994, waarop het CBR heeft gewezen, is niet van toepassing. Dit heeft gelet op de wettekst slechts betrekking op die gevallen waarin blijkt dat de houder niet langer beschikt over de geschiktheid die is vereist voor de categorieën rijbewijs waarop het onderzoek betrekking heeft. In dat geval wordt het rijbewijs tevens ongeldig verklaard voor andere categorieën of voor een deel van de geldigheidsduur daarvan. Anders dan voor toepasselijkheid van deze bepaling is vereist en zoals bijvoorbeeld aan de orde was in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2009, is [appellant] na onderzoek niet ongeschikt bevonden voor de categorieën rijbewijs waarop het onderzoek betrekking had, de rijbewijzen behorend tot groep 2. Dit is immers voor de op grond van het Reglement maximale geldigheidsduur verleend en zonder enige verdere beperking. [appellant] was niet uit andere hoofde gehouden om ter verkrijging van het rijbewijs groep 1 een verklaring van rijgeschiktheid aan te vragen bij de aanvraag om verlenging van dat rijbewijs. Op de zitting heeft het CBR ook verklaard dat er in dat verband geen plicht is gezondheidsproblemen te melden. Gelet op het voorgaande heeft het CBR [appellant] ten onrechte rijgeschikt verklaard voor een beperkte termijn van vijf jaar voor zijn groep 1 rijbewijs.
Het betoog slaagt.
6.       Gelet op artikel 103, derde lid van het Reglement wordt behoudens uitzonderingen de verklaring van rijgeschiktheid afgegeven voor de in artikel 25a, eerste of tweede lid, van het Reglement vastgelegde maximale geldigheidsduur van het rijbewijs. De geldigheidsduur van het rijbewijs voor de categorieën die behoren tot groep 2 is vijf jaar. [appellant] is het niet eens met de aanvulling "dit is de maximale periode" achter "voor het rijden in dit voertuig bent u vijf jaar geschikt" op de rijgeschiktheidsverklaring voor de categorieën rijbewijs die behoren tot groep 2. Het CBR heeft naar aanleiding hiervan aangevoerd dat deze aanvulling uitsluitend wordt opgenomen ter informatie en om bezwaarschriften te voorkomen en stelt daarbij naar het oordeel van de Afdeling terecht dat daaraan geen nadere betekenis toekomt omdat dit de in het Regelement vastgelegde maximale geldigheidsduur is. Het betoog faalt.
Conclusie
7.       Gelet op wat in overweging 5.3 is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 april 2020 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor vernietiging in aanmerking.
7.1.    De Afdeling ziet ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 5 juni 2019 te herroepen, voor zover het CBR [appellant] daarbij voor vijf jaar rijgeschikt heeft verklaard voor de rijbewijzen van de categorieën B, BE en T. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde deel van het besluit van 5 juni 2019.
Schadevergoeding
Materiële schade
8.       [appellant] heeft in beroep verzocht om vergoeding van de  kosten die hij stelt te hebben gemaakt als gevolg van het besluit van 5 juni 2019 om hem rijgeschikt te verklaren voor vijf jaar voor zijn groep 1 rijbewijs.
8.1.    De Afdeling is van oordeel dat hij als gevolg van dat besluit ten onrechte opnieuw kosten heeft moeten maken voor het aanvragen van een rijbewijs. Deze kosten van € 39,75 komen voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor het aanvragen van het rijbewijs bij de gemeente op 4 juni 2019 kunnen niet het rechtstreekse gevolg van het besluit van 5 juni 2019 zijn, omdat die aanvraag dateert van vóór dat besluit.
8.2.    Dat [appellant] vijf keer kosten heeft gemaakt voor een aangetekend schrijven is ook niet het rechtstreekse gevolg van het besluit van 5 juni 2019, maar van de keuze van [appellant] om stukken aangetekend te versturen.
Immateriële schade
9.       [appellant] heeft ook verzocht om smartengeld. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het hele proces veel frustratie en ergernis heeft opgeleverd. Hij heeft vele nachten slecht geslapen vanwege het in zijn ogen aangedane onrecht. Hij is in gedachten doorlopend bezig met deze zaak en met de slordige werkwijze van het CBR.
9.1.    Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt, volgens vaste jurisprudentie, aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1232).  Gelet op artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, voor zover thans van belang, heeft de benadeelde voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
9.2.    Hoewel het begrijpelijk is dat het hele proces voor [appellant] veel frustratie en ergernis heeft opgeleverd en het voor te stellen is dat hij doorlopend bezig is geweest met zijn zaak, heeft hij naar het oordeel van de Afdeling daarmee niet aannemelijk gemaakt dat zijn eer of goede naam, dan wel zijn persoon op andere wijze zodanig door de hier aan de orde zijnde besluitvorming is aangetast, dat hij op grond van voormelde bepaling aanspraak kan maken op smartengeld.
Proceskosten
10.     [appellant] heeft verzocht om vergoeding van verlet- en reiskosten. De verlet- en reiskosten voor de zitting bij de rechtbank Overrijssel van 19 februari 2020 in zaak nr. 19/2036 over een eerder besluit van het CBR van 16 oktober 2019 kunnen in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. De verletkosten voor het opstellen van het bezwaar- en beroepschrift komen ook niet voor vergoeding in aanmerking. De verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting in beroep worden forfaitair vastgesteld op 6 uur. [appellant] heeft het gestelde uurtarief van € 96,80 niet onderbouwd. Daarom wordt het laagste uurtarief van € 7,00 toegekend. De totale verletkosten worden vastgesteld op € 42,00.
10.1.  De reiskosten voor de zitting bij de rechtbank van 3 februari 2021 worden vastgesteld op € 59,79. Dat is de prijs van een retour NS tweede klasse vanaf treinstation Daarlerveen naar Zwolle, de zittingsplaats van de rechtbank Overijssel, plus een forfaitair bedrag van € 5,67.
10.2.  Het CBR moet een totaalbedrag van € 101,79 aan proceskosten in beroep vergoeden. [appellant] heeft niet verzocht om vergoeding van proceskosten in hoger beroep.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 februari 2021 in zaak nr. 20/935;
III.      verklaart het beroep tegen het besluit van 22 april 2020 gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 22 april 2020, kenmerk REL/4492193839;
V.      herroept het besluit van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 5 juni 2019, kenmerk REL/4492193839, voor zover [appellant] daarbij voor vijf jaar rijgeschikt is verklaard voor de rijbewijzen van de categorieën B, BE en T;
VI.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 5 juni 2019;
VII.     veroordeelt de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen om aan [appellant] te betalen een vergoeding van € 39,75;
VIII.    veroordeelt de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 101,79;
IX.     gelast dat de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 111
1. Een rijbewijs wordt op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief, slechts afgegeven aan degene die:
[…]
b. blijkens een overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek dan wel blijkens een eerder aan hem afgegeven rijbewijs of een door hem door het daartoe bevoegd gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen, beschikt over een voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid, dan wel, indien de aanvraag betrekking heeft op afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van bromfietsen, over een voldoende mate van rijvaardigheid.
[…]
Artikel 124
1. Onverminderd de artikelen 132, tweede lid, 132b, tweede lid, en 134, vierde lid, wordt een rijbewijs overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels voor een of meer categorieën van motorrijtuigen of voor een deel van de geldigheidsduur ongeldig verklaard indien:
[…]
d. de houder blijkens een op diens verzoek uitgevoerd onderzoek niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft, voor die categorie of categorieën en, indien bij dat onderzoek blijkt dat hij tevens niet beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van een andere categorie of andere categorieën dan waarop het onderzoek betrekking heeft, tevens voor die andere categorie of categorieën.
[…]
Reglement rijbewijzen
Artikel 25a
1. Behoudens de artikelen 123, 123a en 123b van de wet is een rijbewijs voor de categorieën AM, A1, A2, A, B, E bij B, of T, afgegeven aan een aanvrager die de leeftijd van
a. 65 jaren nog niet heeft bereikt, geldig voor de duur van tien achtereenvolgende jaren, gerekend vanaf de in het rijbewijs vermelde datum van afgifte;
b. 65 jaren doch nog niet die van 70 jaren heeft bereikt, geldig vanaf de in het rijbewijs vermelde datum van afgifte tot de dag waarop hij de leeftijd van 75 jaren bereikt;
c. 70 jaren heeft bereikt, geldig voor de duur van vijf achtereenvolgende jaren, gerekend vanaf de in het rijbewijs vermelde datum van afgifte.
2. Behoudens de artikelen 123, 123a en 123b van de wet is een rijbewijs voor de categorieën C1, E bij C1, C, E bij C, D1, E bij D1, D en E bij D, geldig voor de duur van vijf achtereenvolgende jaren, gerekend vanaf de in het rijbewijs vermelde datum van afgifte.
[…]
Artikel 35
Indien de aanvraag betrekking heeft op de vernieuwing van het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs, dient bij de aanvraag aan de volgende vereisten te worden voldaan:
a. behoudens de in artikel 33 genoemde bescheiden wordt tevens dat eerder afgegeven rijbewijs overgelegd;
b. in het rijbewijzenregister is ten behoeve van de aanvrager een verklaring van geschiktheid geregistreerd, waarbij de datum van registratie niet langer dan een jaar vóór de aanvraag mag liggen, indien
I. de aanvraag mede betrekking heeft op een der rijbewijscategorieën C, C1, D, D1, E bij C, E bij C1, E bij D of E bij D1,
II. de aanvrager de leeftijd van 75 jaren heeft bereikt,
III. de aanvrager de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt en in het bezit is van een rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstrijkt op of na de dag waarop hij de leeftijd van 75 jaren bereikt, dan wel
IV. blijkens een aantekening in het rijbewijzenregister naar het oordeel van het CBR de registratie van een dergelijke verklaring noodzakelijk is op grond van de bij het CBR bekend zijnde gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de aanvrager, dan wel
V. blijkens een door het ingevolge artikel 124, tweede lid, van de wet in het rijbewijzenregister aangebrachte aantekening de registratie van een dergelijke verklaring noodzakelijk is;
[…]
Artikel 97
1. Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Artikel 103
1. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. Deze registratie vindt plaats zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van:
a. de bevindingen van de arts of artsen of deskundige of deskundigen, of
b. de eigen verklaring, indien geen vordering als bedoeld in artikel 101, eerste lid, is gedaan.
[…]
3. Indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in de artikelen 25a, eerste of tweede lid, of 25b voorziene geldigheidsduur, registreert het CBR die termijn in het rijbewijzenregister binnen de in het eerste lid aangegeven termijn.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 1
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A1, A2, A, B, B+, E en T;
b. groep 2: rijbewijzen van de categorieën C, C1, CE, C1E, D, D1, DE en D1E.
[…]
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
Hoofdstuk 6 Hart- en vaatziekten
[…]
Paragraaf 6.5 Hartklepafwijkingen
6.5.1 Stenose of insufficiëntie
Het gaat hierbij om aortainsufficiëntie, aortastenose, mistralisinsufficiëntie en mitalisstenose. Voor de beoordeling van de geschiktheid zijn van belang de ernst van de stenose, de ernst van de klachten, het risico op syncope en aanwezigheid van ernstige pulmonale hypertensie.
a. groep 1: Personen met een hartklepafwijking met klachten NYHA klasse I en II kunnen op basis van een aantekening van de keurend arts geschikt worden verklaard voor maximaal vijf jaar. Bij personen met NYHA klasse III is een rapport vereist van een medisch specialist. Personen met NYHA klasse IV zijn ongeschikt.
Bij syncope gelden de normen van hoofdstuk 11 en bij klachten over hartfalen die van paragraaf 6.2.
b. groep 2: Voor de beoordeling van personen met een klepafwijking is een specialistisch rapport vereist. Zij zijn ongeschikt als sprake is van een ernstige stenose of een ernstige pulmonale hypertensie (graad III en IV).
Bij syncope gelden de normen van hoofdstuk 11 en bij klachten over hartfalen die van paragraaf 6.2.