ECLI:NL:RVS:2022:750

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
202102179/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de referent tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 2 maart 2021. De rechtbank had eerder de afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedaan op 23 januari 2020, bevestigd. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen en het daartegen door de referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 10 september 2020. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de referent beoordeeld. In de overwegingen van de uitspraak wordt opgemerkt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord in een andere uitspraak, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen.

Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022.

Uitspraak

202102179/1/V1.
Datum uitspraak: 16 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[referent],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 2 maart 2021 in zaak nr. 20/7404 in het geding tussen:
[de vreemdeling] en referent
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling en referent ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft referent, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, advocaat te Naarden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245, onder 2 tot en met 2.3 en 3 tot en met 3.3, over het beoordelingskader in nareiszaken en de beschikbaarheid van Eritrese documenten). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022.
282-954.