ECLI:NL:RVS:2022:838

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
202106376/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid bij verkeerd aanbieden van afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 8 september 2021 een besluit genomen tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang. Dit besluit volgde op de constatering dat op 29 augustus 2021 een kartonnen doos was aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer aan de Narcissenstraat 335 in Rotterdam, die in strijd was met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009. De doos was herleidbaar naar [appellante], wiens naam en adres op het adreslabel stonden. [appellante] betwistte echter dat zij de doos naast de container had gezet en stelde dat zij de doos aan haar zus had meegegeven, die deze vervolgens verkeerd had aangeboden. Het college heeft de kosten van de bestuursdwang, € 125,00, voor rekening van [appellante] gesteld.

Tijdens de zitting op 10 februari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellante] heeft geen bewijsstukken overgelegd die haar stelling onderbouwen dat zij de doos niet zelf heeft aangeboden. De Afdeling overweegt dat, volgens vaste rechtspraak, de persoon tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid, als overtreder kan worden aangemerkt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. Aangezien [appellante] niet in staat was om haar stelling te onderbouwen, heeft de Afdeling geoordeeld dat het college terecht heeft aangenomen dat zij de overtreder was.

De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college. Het college is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.

Uitspraak

202106376/1/R4.
Datum uitspraak: 23 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2021 heeft het college zijn beslissing om op 29 augustus 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 28 september 2021 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2022, waaraan [appellante] en het college, vertegenwoordigd door I. Keric, door middel van een videoverbinding hebben deelgenomen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos die op 29 augustus 2021 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de Narcissenstraat 335 in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2.       [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is, maar stelt dat zij niet degene is geweest die hem naast de container heeft gezet. Zij stelt dat zij de lege doos heeft meegegeven aan haar zus om hem aan de schoonzus van haar zus te geven. Volgens [appellante] heeft die schoonzus de doos verkeerd aangeboden naast de container. [appellante] stelt dat zij de Narcissenstraat niet kent en dat zij daar op 29 augustus 2021 ook niet is geweest. Daarnaast voert zij aan dat zij al haar afval scheidt, dat zij voor haar deur eigen kliko's heeft voor papierafval en voor gft-afval, dat zij haar restafval altijd netjes weggooit in de daarvoor bedoelde ondergrondse containers en dat zij doorloopt naar een andere container als zo'n container vol is.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Met haar stelling dat zij de doos heeft weggegeven aan de schoonzus van haar zus en dat de schoonzus de doos vervolgens verkeerd moet hebben aangeboden, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt, omdat zij deze stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Zij heeft bijvoorbeeld geen schriftelijke communicatie tussen haar en haar zus of tussen haar zus en diens schoonzus overgelegd waaruit blijkt dat zij de doos heeft weggegeven. Ook heeft zij geen verklaring van haar zus of diens schoonzus overgelegd over het hebben ontvangen, doorgeven of weggooien van de doos. Verder heeft zij bijvoorbeeld niet gesteld en onderbouwd dat de schoonzus in of in de buurt van de Narcissenstraat woont.
De verklaring van [appellante] dat zij de Narcissenstraat niet kent en daar op 29 augustus 2021 niet is geweest, heeft zij verder niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat zij op grote afstand van de Narcissenstraat woont, te weten ruim 3 km loopafstand, is op zichzelf onvoldoende om aannemelijk te achten zij niet degene is geweest die de doos daar verkeerd heeft aangeboden.
Ook de omstandigheid dat [appellante] voor haar deur eigen kliko’s heeft voor onder meer papierafval en de door haar gestelde omstandigheden dat zij al haar afval scheidt, haar restafval altijd netjes weggooit in de daarvoor bedoelde ondergrondse containers en doorloopt naar een andere container als zo’n container vol is, maken niet dat zij niet degene kan zijn geweest die in dit geval de aangetroffen doos naast de container heeft gezet.
Gelet op het voorgaande heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos met haar naam en adres verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft haar dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022