ECLI:NL:RVS:2023:13

Raad van State

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
202204188/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen om verblijfsvergunning asiel

In deze zaak hebben de vreemdelingen beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank had eerder, op 17 juni 2022, de beroepen gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om uiterlijk 7 juli 2022 besluiten te nemen op de aanvragen. Tevens werd bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,00 per dag verbeurt voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.

De staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P. Heinrich en mr. M.R. Botman, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E. Arslan, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven. In de tussentijd heeft de staatssecretaris op 8 augustus 2022 de aanvragen van de vreemdelingen ingewilligd en vastgesteld dat hij hen een dwangsom van € 3.200,00 verschuldigd is, onder de voorwaarde dat zijn hoger beroep niet slaagt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden, die zijn vastgesteld op € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 3 januari 2023 door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. Nuboer, griffier.

Uitspraak

202204188/1/V1.
Datum uitspraak: 3 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 juni 2022 in zaken nrs. NL22.5343 en NL22.5346 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
De vreemdelingen hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op de aanvragen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 17 juni 2022 heeft de rechtbank die beroepen gegrond verklaard, de staatssecretaris opgedragen uiterlijk 7 juli 2022 besluiten op de aanvragen te nemen en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdelingen een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P. Heinrich en mr. M.R. Botman, advocaten te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E. Arslan, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Bij afzonderlijke besluiten van 8 augustus 2022 heeft de staatssecretaris de aanvragen van de vreemdelingen ingewilligd. In die besluiten heeft hij voorts vastgesteld dat hij de vreemdelingen afzonderlijk een dwangsom is verschuldigd ter hoogte van € 3.200,00 onder de voorwaarde dat zijn hoger beroep niet slaagt.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingebracht.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353, onder 5 tot en met 5.9, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat het hoger beroep uitsluitend gericht is tegen de overweging van de rechtbank over de dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit, en van eenvoudige aard is, merkt de Afdeling de zaak als "licht" aan en past zij wegingsfactor 0,5 toe.
3.       Verder is de staatssecretaris in de besluiten van 8 augustus 2022 geheel aan de aanvragen van de vreemdelingen tegemoet gekomen. De vreemdelingen hebben desgevraagd niet aangevoerd dat zij zich niet met die besluiten kunnen verenigen, zodat geen beroepen van rechtswege als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, en artikel 6:24 van de Awb zijn ontstaan waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. Nuboer, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nuboer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2023
927