ECLI:NL:RVS:2023:1301

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
202102054/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing uitstel van vertrek door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op 26 februari 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag van vreemdeling 1 om uitstel van vertrek krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) buiten behandeling gesteld en de aanvraag van vreemdeling 2 afgewezen. De vreemdelingen hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris heeft deze bezwaren op 20 april 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 25 februari 2021 de beroepen van de vreemdelingen tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. T.M.M. Plukaard, hoger beroep ingesteld.

Tijdens het hoger beroep hebben de vreemdelingen aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 15 september 2022 zijn ingewilligd door de staatssecretaris. Hierdoor is het belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep komen te vervallen, aangezien de aanvragen om uitstel van vertrek niet meer ingewilligd kunnen worden. De Raad van State heeft overwogen dat de vraag of de staatssecretaris moet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten niet leidt tot een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.

De Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdelingen geen belang meer hebben bij de beoordeling van hun aanvragen om uitstel van vertrek. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden, aangezien hij niet tegemoet is gekomen aan de vreemdelingen in hun hoger beroep. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2023.

Uitspraak

202102054/1/V1.
Datum uitspraak: 3 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], tezamen: de vreemdelingen),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 februari 2021 in zaken nrs. 20/3305 en 20/3308 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 26 februari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van vreemdeling 1 om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, buiten behandeling gesteld en eenzelfde aanvraag van vreemdeling 2 afgewezen.
Bij besluiten van 20 april 2020 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. T.M.M. Plukaard, advocaat te Capelle aan den IJssel, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdelingen hebben daarop gereageerd.
De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen hebben aanvragen ingediend om hun krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen. Hangende het hoger beroep in deze procedure hebben zij aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluiten van 15 september 2022 heeft de staatssecretaris die aanvragen ingewilligd. Omdat hierdoor in dit geval de aanvragen om het verlenen van uitstel van vertrek niet meer kunnen worden ingewilligd, hebben de vreemdelingen geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van hun hoger beroep. De vraag of de staatssecretaris moet worden veroordeeld tot vergoeding van de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten, geeft onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep over te gaan (uitspraak van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1423, onder 2).
2.       Vervolgens moet worden bezien of de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Daarvoor kan aanleiding bestaan als hij aan de vreemdeling tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen (uitspraak van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 2.1). Met het verlenen van een verblijfsvergunning asiel is de staatssecretaris niet tegemoetgekomen aan wat de vreemdelingen in deze procedure hebben betoogd in hoger beroep. Daarnaast is niet gebleken dat het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door toedoen van de staatssecretaris is vervallen. Daarom bestaat geen aanleiding om de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.
3.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2023
574