ECLI:NL:RVS:2023:1301
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing uitstel van vertrek door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op 26 februari 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag van vreemdeling 1 om uitstel van vertrek krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) buiten behandeling gesteld en de aanvraag van vreemdeling 2 afgewezen. De vreemdelingen hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris heeft deze bezwaren op 20 april 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 25 februari 2021 de beroepen van de vreemdelingen tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. T.M.M. Plukaard, hoger beroep ingesteld.
Tijdens het hoger beroep hebben de vreemdelingen aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 15 september 2022 zijn ingewilligd door de staatssecretaris. Hierdoor is het belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep komen te vervallen, aangezien de aanvragen om uitstel van vertrek niet meer ingewilligd kunnen worden. De Raad van State heeft overwogen dat de vraag of de staatssecretaris moet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten niet leidt tot een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
De Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdelingen geen belang meer hebben bij de beoordeling van hun aanvragen om uitstel van vertrek. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden, aangezien hij niet tegemoet is gekomen aan de vreemdelingen in hun hoger beroep. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 3 april 2023.