ECLI:NL:RVS:2023:135
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 6 oktober 2020 afgewezen. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 18 maart 2021 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 21 december 2021 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. E. Ceylan, hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om hier anders over te oordelen.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.