ECLI:NL:RVS:2023:139

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
202205176/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen voor verblijfsvergunning asiel

In deze zaak hebben vreemdelingen beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 18 augustus 2022 de beroepen van de vreemdelingen gegrond verklaarde. De rechtbank had bepaald dat de staatssecretaris uiterlijk op 26 augustus 2022 nieuwe besluiten moest nemen en dat hij een dwangsom van € 100,00 per dag zou verbeuren bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,00.

De staatssecretaris heeft op 25 augustus 2022 de aanvragen van de vreemdelingen ingewilligd, maar heeft desondanks hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep richtte de staatssecretaris zich tegen het oordeel van de rechtbank dat artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND onverbindend is voor zover het de mogelijkheid voor de vreemdelingenrechter om een dwangsom te verbinden aan zijn uitspraak uitsluit. De vreemdelingen stelden dat de staatssecretaris geen belang had bij het hoger beroep, omdat hij binnen de door de rechtbank gestelde termijn alsnog een besluit had genomen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de staatssecretaris geen belang meer had bij de beoordeling. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn opgekomen. De zaak is als 'licht' aangemerkt, en de Afdeling heeft een wegingsfactor van 0,5 toegepast voor de proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan op 17 januari 2023.

Uitspraak

202205176/1/V2.
Datum uitspraak: 17 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 18 augustus 2022 in zaken nrs. NL21.18282 en NL21.18283 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
De vreemdelingen hebben beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun aanvragen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 18 augustus 2022 heeft de rechtbank die beroepen gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen uiterlijk op 26 augustus 2022 nieuwe besluiten bekend te maken en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Bij besluiten van 25 augustus 2022 heeft de staatssecretaris de aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Tegen de uitspraak van 18 augustus 2022 heeft de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P. Heinrich en mr. M.R. Botman, advocaten te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.M.J. van Zantvoort, advocaat te 's-Hertogenbosch, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Daarop heeft de staatssecretaris gereageerd.
Overwegingen
1.       In zijn grieven richt de staatssecretaris zich tegen het oordeel van de rechtbank dat artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Stb. 2020, 242), zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend moet worden geacht voor zover daarin aan de vreemdelingenrechter de mogelijkheid wordt onthouden om aan zijn uitspraak een dwangsom te verbinden.
2.       Het hoger beroep gaat over een rechtsvraag die de Afdeling heeft beantwoord in haar uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353 (onder 5 tot en met 5.9, over artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, en het beginsel van effectieve rechtsbescherming).
3.       De vreemdelingen brengen in hun schriftelijke uiteenzetting terecht naar voren dat de staatssecretaris geen belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat hij binnen de door de rechtbank gestelde termijn alsnog een besluit heeft genomen en hij de vreemdelingen daarom geen rechterlijke dwangsom is verschuldigd. Verder is het door de staatssecretaris aangevoerde zaaksoverstijgende belang van eenheid in de rechtspraak van de verschillende zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag met de onder 2 genoemde uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 vervallen.
4.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de dwangsom wegens het niet tijdig nemen van de besluiten, en van eenvoudige aard is, merkt de Afdeling de zaak aan als "licht" en past zij wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2023
968