ECLI:NL:RVS:2023:1411

Raad van State

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
202301125/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 14 februari 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 31 januari 2023 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris bevoegd was om hem in bewaring te stellen, omdat de Dublinverordening niet van toepassing zou zijn. De vreemdeling voerde aan dat de uiterste overdrachtstermijn al was verstreken, wat door de staatssecretaris later werd bevestigd in een brief van 9 februari 2023. De Raad van State oordeelde dat de bewaring van de vreemdeling onrechtmatig was, omdat er geen deugdelijke grondslag voor de inbewaringstelling was. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de vreemdeling kreeg recht op schadevergoeding van € 1000,00 voor de periode van 31 januari tot en met 9 februari 2023. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.511,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

202301125/1/V3.
Datum uitspraak: 12 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 14 februari 2023 in zaak nr. NL23.3067 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 14 februari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.W.F. Noot, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in de eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris bevoegd was om hem krachtens artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring te stellen. Hiertoe voert hij aan dat de Dublinverordening niet van toepassing was omdat de uiterste overdrachtstermijn al was verstreken.
2.       Inmiddels heeft de staatssecretaris bij brief van 9 februari 2023, één dag na de behandeling van het beroep ter zitting van de rechtbank en in afwijking van het daar ingenomen standpunt, aan de vreemdeling bericht dat de uiterste overdrachtstermijn op 27 december 2022 is verstreken. De vreemdeling is daarom niet tijdig overgedragen aan de Duitse autoriteiten en Nederland is verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag, aldus de staatssecretaris. Al hierom slaagt het betoog van de vreemdeling dat een deugdelijke grondslag voor zijn inbewaringstelling ontbrak. De bewaring was daarom van meet af aan onrechtmatig.
2.1.    De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Nu de maatregel van bewaring al is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. De vreemdeling heeft recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 14 februari 2023 in zaak nr. NL23.3067;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 1000,00 over de periode van 31 januari 2023 tot en met 9 februari 2023, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J.B. A Campo, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. A Campo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023
907