ECLI:NL:RVS:2023:1413

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
202300486/1/V1 en 202300486/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na intrekking besluit staatssecretaris

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep en een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 december 2022 niet in behandeling was genomen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling op 16 januari 2023 niet-ontvankelijk. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De staatssecretaris heeft op 10 maart 2023 laten weten dat hij zijn eerdere besluit heeft ingetrokken en de asielaanvraag van de vreemdeling alsnog in behandeling zal nemen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdeling zijn doel heeft bereikt met de intrekking van het besluit. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen belang meer was bij een inhoudelijke beoordeling. De voorzieningenrechter verwees naar eerdere jurisprudentie waarin werd gesteld dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden wanneer hij, door tijdsverloop, de asielaanvraag alsnog in behandeling neemt.

De uitspraak benadrukt het belang van de procedurele aspecten in asielzaken en de rol van de staatssecretaris in het proces. De voorzieningenrechter, mr. H.G. Sevenster, heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van griffier mr. L.S. van den Oosterkamp. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 april 2023.

Uitspraak

202300486/1/V1 en 202300486/2/V1.
Datum uitspraak: 13 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 januari 2023 in zaak nr. NL22.25776 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 16 januari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Voorburg, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Bij brief van 10 maart 2023 heeft de staatssecretaris aan de Afdeling laten weten dat hij zijn besluit van 2 december 2022 heeft ingetrokken en dat hij de asielaanvraag van de vreemdeling in de nationale asielprocedure zal behandelen, omdat de overdrachtstermijn bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening (PB 2013, L 180) is verstreken.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De vreemdeling heeft namelijk onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat hij heeft bereikt wat hij met zijn hoger beroep beoogt doordat de staatssecretaris zijn asielaanvraag alsnog in behandeling heeft genomen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
3.       Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:182, onder 2, volgt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden wanneer hij, zoals in dit geval, als gevolg van tijdsverloop de asielaanvraag alsnog in behandeling neemt.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2023
941