ECLI:NL:RVS:2023:146
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 28 september 2022. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 16 mei 2022 de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingewilligd, maar zonder vaststelling van een bestuurlijke dwangsom. De vreemdeling was van mening dat de staatssecretaris niet tijdig een besluit had genomen op zijn aanvraag.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om anders te oordelen dan in eerdere uitspraken over vergelijkbare rechtsvragen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.