ECLI:NL:RVS:2023:1594
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V.L. van Wieringen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 24 juni 2021. De vreemdeling heeft echter het hoger beroep ingetrokken en tegelijkertijd verzocht om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de proceskosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om proceskostenveroordeling beoordeeld aan de hand van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat indien een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. In dit geval heeft de staatssecretaris de vreemdeling alsnog de gevraagde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, waardoor de vreemdeling als tegemoetgekomen kan worden beschouwd.
De Raad van State heeft geoordeeld dat het verzoek om proceskostenveroordeling toewijsbaar is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 april 2023.