ECLI:NL:RVS:2023:1692
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 juli 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, maar deze aanvraag werd op 17 februari 2020 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 25 mei 2020 ongegrond.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris op goede gronden was gedaan. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Er zijn geen vragen gesteld in het hogerberoepschrift die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden, waardoor verdere motivering niet nodig is.
De beslissing houdt in dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.