ECLI:NL:RVS:2023:1705
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 9 juni 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 16 september 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, verklaarde op 29 december 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.A. Blaas, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 mei 2023 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord, en de rechten van de vreemdeling op grond van artikel 8 van het EVRM werden niet geschonden, aangezien er geen scheiding van haar dochter plaatsvond.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De beslissing werd genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 3 mei 2023.