ECLI:NL:RVS:2023:1774

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
202104269/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en regulier voor Venezolaanse vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een Venezolaanse vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 7 juni 2021 haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 november 2020 de aanvraag afgewezen en ook geweigerd om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De vreemdeling stelt dat zij vanwege haar politieke overtuiging in Venezuela in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten, wat haar toegang tot medische zorg en basisvoorzieningen zou belemmeren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de vreemdeling niet tot de risicogroep behoort en dat de staatssecretaris zijn besluit deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank had echter onterecht overwogen dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestaan tussen de vreemdeling en haar moeder in Nederland. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris, en draagt hem op binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een belangenafweging moet worden gemaakt.

Uitspraak

202104269/1/V3.
Datum uitspraak: 9 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 7 juni 2021 in zaak nr. NL20.20828 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Ook heeft hij geweigerd de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 7 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de Venezolaanse nationaliteit. Zij klaagt in de tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door haar politieke overtuiging in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten in Venezuela en dat zij daardoor geen toegang zou krijgen tot medische zorg en primaire basisvoorzieningen. Zij heeft er daarbij op gewezen dat zij de Carnet de la Patria weigert.
1.1.    Deze grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. In de uitspraak van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1054, heeft de Afdeling geoordeeld dat de veiligheidssituatie in Venezuela niet zo ernstig is dat een vreemdeling met de Venezolaanse nationaliteit enkel door haar aanwezigheid daar een risico loopt op ernstige schade. Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris zijn risicogroepenbeleid voor dat land mocht beperken tot politiek activisten die significante kritiek uiten op de autoriteiten of de colectivos. De vreemdeling behoort niet tot die risicogroep. De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door haar politieke overtuiging in de negatieve belangstelling staat. In het besluit van 6 november 2020 stelt de staatssecretaris terecht dat het betoog van de vreemdeling dat de regering haar als opposant ziet, omdat zij in 2009 en 2012 heeft deelgenomen aan enkele demonstraties en een politieke campagne, niet opgaat. Deze activiteiten vonden plaats voor het aantreden van president Maduro. De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat de vreemdeling in 2014 een paspoort heeft kunnen aanvragen en dit in 2019 heeft kunnen verlengen. Zij kon in 2017 uitreizen, nadien weer terugkeren en in 2019 het land weer zonder problemen verlaten. Zij heeft tot 2014 kunnen werken en in 2017 twee operaties kunnen ondergaan. Dat haar nadien medische hulp in een militair ziekenhuis is geweigerd heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Dat haar in de loop der jaren voorzieningen zijn geweigerd omdat zij weigerde lid te worden van de regeringspartij heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt. Over de Carnet de la Patria heeft de Afdeling in de uitspraak van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1055, geoordeeld dat het weigeren van de Carnet de la Patria niet leidt tot dusdanig onaanvaardbare discriminatie dat een vreemdeling die deze kaart weigert, alleen al daarom asiel zou moeten krijgen.
2.       In de eerste grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank op onjuiste gronden heeft overwogen dat haar beroep op artikel 8 van het EVRM niet slaagt. De rechtbank heeft deze overweging namelijk gebaseerd op haar oordeel dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestaan tussen de vreemdeling en haar in Nederland verblijvende moeder. De rechtbank en de staatssecretaris kunnen echter niet meer volstaan met deze vaststelling. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, onder 9.3.1. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een alle relevante feiten en omstandigheden omvattende belangenafweging moet verrichten. Deze belangenafweging heeft de staatssecretaris niet verricht. De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 6 november 2020 wordt vernietigd voor zover dat gaat over de weigering om de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De staatssecretaris moet binnen twaalf weken een nieuw besluit nemen. Daarbij moet de staatssecretaris uitgaan van de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen. De staatssecretaris moet opnieuw een standpunt innemen over de vraag of tussen betrokkenen meer dan normale emotionele banden bestaan en moet de vereiste belangenafweging verrichten. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 7 juni 2021 in zaak nr. NL20.20828;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 6 november 2020, V-[…], voor zover dat gaat over de weigering om de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen;
V.      draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2023
47