ECLI:NL:RVS:2023:1886

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
202103341/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 15 mei 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris, welke op 24 juni 2020 plaatsvond. De rechtbank had op 17 mei 2021 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld, maar de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. De rechtbank had terecht vastgesteld dat het besluit van de staatssecretaris niet deugdelijk was gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig was voorbereid. De Afdeling benadrukte dat het onderdelenvereiste niet aan de vreemdeling kan worden tegengeworpen en dat de staatssecretaris, indien hij het asielrelaas ongeloofwaardig acht, dit nader moet motiveren.

Het hoger beroep van de staatssecretaris werd ongegrond verklaard, en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling verviel daarmee. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 837,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202103341/1/V2.
Datum uitspraak: 15 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 17 mei 2021 in zaak nr. NL20.12997 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 17 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.L.J.M. Wilhelmus, advocaat te Sittard, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep van de staatssecretaris leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat het besluit van de staatssecretaris niet deugdelijk is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, omdat het zogenoemde onderdelenvereiste niet aan de vreemdeling kan worden tegengeworpen. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3615. Als de staatssecretaris niet alsnog een medisch deskundige inschakelt, en de conclusie in het iMMO-rapport dus niet bestrijdt, maar het asielrelaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond. De vreemdeling heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Nu het hoger beroep van de staatssecretaris ongegrond is, is dit incidenteel hoger beroep vervallen, zodat het geen bespreking meer behoeft. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023
309-992