ECLI:NL:RVS:2023:1899

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
202103328/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling met kinderen met Nederlandse nationaliteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 26 april 2021. De vreemdeling, die de Liberiaanse nationaliteit heeft en drie minderjarige kinderen met de Nederlandse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd op 10 juli 2020 door de staatssecretaris afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde echter op 26 april 2021 dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte had afgewezen en dat er een nieuw besluit op bezwaar genomen moest worden.

De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag weliswaar had getoetst aan artikel 8 van het EVRM, maar niet ver genoeg was gegaan in zijn belangenafweging. De Afdeling volgde de staatssecretaris in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen inhoudelijke belangenafweging was gemaakt. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag niet leidde tot scheiding van de vreemdeling van zijn kinderen, aangezien hij al rechtmatig verblijf had op basis van een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van 3 juni 2021. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand, omdat de vreemdeling inmiddels in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning EU-langdurig ingezetene, waardoor hij niet meer hoeft te worden gehoord.

Uitspraak

202103328/1/V1.
Datum uitspraak: 22 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 26 april 2021 in zaak nr. 21/13 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 26 april 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. van Koesveld, advocaat te Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 3 juni 2021 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 10 juli 2020 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft daartegen beroepsgronden gericht.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de Liberiaanse nationaliteit en heeft drie minderjarige kinderen met de Nederlandse nationaliteit. De staatssecretaris heeft hem bij besluit van 29 juli 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsdocument EU/EER krachtens artikel 9 van de Vw 2000 met de aantekening ‘Familielid van een burger van de Unie’ ontleend aan artikel 20 van het VWEU, ook wel aangeduid als een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht. De vreemdeling heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’ bij zijn Nederlandse kinderen. De vreemdeling heeft zich in bezwaar onder meer op het standpunt gesteld dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat de vreemdeling niet voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 3.51 van het Vb 2000 en paragraaf B9 van de Vc 2000. Verder heeft hij zich op het standpunt gesteld dat er geen schending van artikel 8 van het EVRM plaatsvindt, omdat de vreemdeling en zijn kinderen niet van elkaar worden gescheiden. De vreemdeling heeft immers al rechtmatig verblijf in Nederland met zijn kinderen. Het geschil spitst zich toe op de vraag in hoeverre de staatssecretaris een beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM moet maken.
2.       De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de aanvraag weliswaar heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM, maar daarin niet ver genoeg is gegaan, omdat hij geen inhoudelijke belangenafweging heeft gemaakt. De Afdeling volgt de staatssecretaris hierin. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het beoordelingskader dat de staatssecretaris hanteert voor de beoordeling van artikel 8 van het EVRM bij een vreemdeling met een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht in overeenstemming met de rechtspraak van het EHRM (uitspraak van 17 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1060, onder 4.1). De staatssecretaris heeft in dit geval overeenkomstig het beoordelingskader eerst beoordeeld of er familieleven bestaat tussen de vreemdeling en zijn kinderen en vervolgens of zijn besluit leidt tot scheiding van de familieleden. Hij heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de afwijzing van de aanvraag niet leidt tot scheiding van de vreemdeling van zijn kinderen, omdat de vreemdeling nu op grond van een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht rechtmatig verblijf heeft op grond waarvan hij zijn recht op familieleven en privéleven kan uitoefenen in Nederland. De Afdeling wijst op voornoemde uitspraak van 17 maart 2023, onder 4.2 en 4.3.
2.1.    De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De staatssecretaris heeft het besluit van 3 juni 2021 genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. Omdat die uitspraak wordt vernietigd, wordt ook het besluit van 3 juni 2021 vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
4.       De vreemdeling voert terecht aan dat de staatssecretaris vanwege het tijdelijke karakter van een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht ten onrechte een andere waarde heeft toegekend aan het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht dan aan een reguliere verblijfsvergunning en hij hierdoor niet in aanmerking kan komen voor een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en verlening van het Nederlanderschap, maar dit leidt niet tot een geslaagd beroep. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de onder 2 genoemde uitspraak van 17 maart 2023, onder 4.3, komen vreemdelingen met een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht, anders dan voorheen, in beginsel wel in aanmerking voor een verblijfsvergunning EU-langdurig ingezetene. De staatssecretaris heeft de vreemdeling bij besluit van 20 oktober 2022 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning EU-langdurig ingezetene. De vreemdeling heeft hiermee verblijf voor onbepaalde tijd en kan, als hij aan de overige vereisten voldoet, in aanmerking komen voor verlening van het Nederlanderschap.
5.       De vreemdeling voert verder terecht aan dat de staatssecretaris de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 tot en met 5.3, is het uitgangspunt dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar en moet hij terughoudend omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over zijn aanvraag.
6.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 15 december 2020 wordt vernietigd. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting laat de Afdeling de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb). Dit betekent dat het besluit feitelijk alsnog blijft gelden. Daarover overweegt de Afdeling het volgende. De staatssecretaris heeft de vreemdeling bij besluit van 20 oktober 2022 inmiddels in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning EU-langdurig ingezetene. Dat maakt dat de staatssecretaris de vreemdeling niet meer hoeft te horen.
7.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
8.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 26 april 2021 in zaak nr. 21/13;
III.      vernietigt het besluit van 3 juni 2021, V-270.[…];
IV.      verklaart het beroep gegrond;
V.       vernietigt het besluit van 15 december 2020, V-[…];
VI.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
VII.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D.J.D. van der Heijden, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2023
954.