ECLI:NL:RVS:2023:1954
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel en hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 15 november 2021 het beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 8 april 2020 besloten om de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken, omdat de vreemdeling zijn herkomst niet aannemelijk had gemaakt. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de procedure heeft de vreemdeling aanvullende documenten ingediend, waaronder kopieën van een identiteitskaart en paspoort, die mogelijk relevant zijn voor zijn identiteit en nationaliteit. Echter, de Raad van State oordeelt dat deze documenten niet verder beoordeeld hoeven te worden, omdat de herkomst van de vreemdeling niet aannemelijk is gemaakt, wat bepalend is voor de intrekking van de verblijfsvergunning.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht heeft ingetrokken. De Raad van State concludeert dat er geen vragen zijn die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.