ECLI:NL:RVS:2023:1954

Raad van State

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
202107538/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 15 november 2021 het beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 8 april 2020 besloten om de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken, omdat de vreemdeling zijn herkomst niet aannemelijk had gemaakt. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de procedure heeft de vreemdeling aanvullende documenten ingediend, waaronder kopieën van een identiteitskaart en paspoort, die mogelijk relevant zijn voor zijn identiteit en nationaliteit. Echter, de Raad van State oordeelt dat deze documenten niet verder beoordeeld hoeven te worden, omdat de herkomst van de vreemdeling niet aannemelijk is gemaakt, wat bepalend is voor de intrekking van de verblijfsvergunning.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht heeft ingetrokken. De Raad van State concludeert dat er geen vragen zijn die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.

Uitspraak

202107538/1/V2.
Datum uitspraak: 23 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 15 november 2021 in zaak nr. NL20.9158 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2020 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij uitspraak van 15 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een schriftelijke uiteenzetting gegeven, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht heeft ingetrokken, omdat de vreemdeling haar herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. De vreemdeling heeft in hoger beroep bij nader stuk kopieën van een identiteitskaart en paspoort overgelegd die, mits authentiek, relevant kunnen zijn voor de eveneens door de staatssecretaris ongeloofwaardig geachte identiteit en nationaliteit. Deze kopieën behoeven in deze procedure echter geen verdere beoordeling, omdat ze onverlet laten dat de herkomst van de vreemdeling niet aannemelijk is en dit bepalend is voor de intrekking.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2023
802-1024