ECLI:NL:RVS:2023:2036

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
202106179/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing uitstel van vertrek vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 9 september 2020 een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze werd afgewezen. De staatssecretaris verklaarde op 19 oktober 2020 het bezwaar van de vreemdeling ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde op 30 augustus 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak de rechtsvraag over de beoordeling van de feitelijke toegankelijkheid van een noodzakelijke medische behandeling behandeld. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling rekening moet houden met de eerder geloofwaardige vaststelling van de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De Afdeling concludeerde dat de grieven van de vreemdeling slagen en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van 19 oktober 2020 werd ook vernietigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.511,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 mei 2023, waarbij mr. D.A. Verburg als lid van de enkelvoudige kamer en mr. W.M. Vos als griffier aanwezig waren. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden van vreemdelingen in asielprocedures en de noodzaak om eerdere geloofwaardige vaststellingen in acht te nemen.

Uitspraak

202106179/1/V3.
Datum uitspraak: 25 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 30 augustus 2021 in zaak nr. 20/8437 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 19 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk overgelegd.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 14 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2799, onder 7.3, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling van wat een vreemdeling heeft aangevoerd over de feitelijke toegankelijkheid van een noodzakelijke medische behandeling, uitdrukkelijk betekenis moet toekennen aan de omstandigheid dat hij de identiteit en nationaliteit van die vreemdeling in de eerdere asielprocedure geloofwaardig heeft geacht. Hij kan dan in de artikel-64-procedure niet aan die vreemdeling tegenwerpen dat hij geen originele documenten ter staving van zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd, zonder dat concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan die identiteit en nationaliteit.
2.       De Afdeling heeft de in de grieven opgeworpen rechtsvraag over de beoordeling van de feitelijke toegankelijkheid van een noodzakelijke medische behandeling beantwoord in de hierboven genoemde uitspraak van 14 december 2021. Uit die uitspraak volgt dat de grieven slagen.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 19 oktober 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier in beroep en hoger beroep geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 30 augustus 2021 in zaak nr. 20/8437;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 19 oktober 2020, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023
644