ECLI:NL:RVS:2023:2158

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
202301236/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-in behandeling name van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 5 juni 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 19 december 2022 de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond in haar uitspraak van 22 februari 2023. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. Letmaath, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de grief van de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de 'circular letter' van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vormde voor Dublinclaimanten. De Raad van State verwees naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat er voor Dublinclaimanten in Italië geen opvangfaciliteiten beschikbaar zijn. Dit leidde tot de conclusie dat er een reëel risico bestaat dat vreemdelingen in Italië in een toestand van materiële deprivatie terechtkomen, wat in strijd is met hun basisbehoeften.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd dat Italië nog steeds aan zijn internationale verplichtingen zou voldoen. Daarom werd het besluit van de staatssecretaris onrechtmatig verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd gegrond verklaard. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.511,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

202301236/1/V1.
Datum uitspraak: 5 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 22 februari 2023 in zaak nr. NL22.26049 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 22 februari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. Letmaath, advocaat te Uden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In zijn eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de 'circular letter' van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vormt om Dublinclaimanten over te dragen aan Italië en dat dit niet maakt dat het besluit van 19 december 2022 onrechtmatig is, dan wel dat Italië niet meer de verantwoordelijke lidstaat is.
2.       In de uitspraken van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654, onder 4.3.2 en 4.3.3, en ECLI:NL:RVS:2023:1655, onder 3.3.2 en 3.3.3, heeft de Afdeling uit de berichtgeving van de Italiaanse autoriteiten afgeleid dat er voor Dublinclaimanten in Italië geen opvangfaciliteiten beschikbaar zijn. Hoewel uit de berichtgeving volgens de Afdeling niet zonder meer volgt dat de Italiaanse autoriteiten onverschillig staan tegenover de situatie van vreemdelingen, bestaat er daarmee een reëel risico dat vreemdelingen buiten hun eigen wil en keuzes om bij overdracht aan Italië terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, als bedoeld in punt 92 van het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals onderdak, eten en stromend water. De staatssecretaris is er vooralsnog niet in geslaagd om in weerwil van de berichtgeving deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan dat Italië zal voldoen aan zijn internationale verplichtingen. De Afdeling concludeert daarom dat de staatssecretaris voor Italië onder deze omstandigheden niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en dat het overdrachtsbesluit dat de staatssecretaris voor de vreemdeling heeft genomen, onrechtmatig is.
3.       De grief slaagt.
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het door de vreemdeling tegen het besluit van 19 december 2022 ingestelde beroep is gegrond. Dat besluit wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 22 februari 2023 in zaak nr. NL22.26049;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 19 december 2022, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2023
488-1061