202203844/1/R4.
Datum uitspraak: 7 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
NDT Europa B.V., gevestigd te Almere,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 mei 2022 in zaak nr. 21/3848 in het geding tussen:
NDT Europa
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
Procesverloop
Bij besluiten van 3 juli 2020, 4 september 2020 en 11 december 2020 heeft het college besloten tot invordering van dwangsommen van in totaal € 100.000,00.
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft het college de door NDT Europa daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2022 heeft de rechtbank het door NDT Europa daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft NDT Europa hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2023, waar NDT Europa, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.B.M. Swart, advocaat te Almere, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.R. Lutje Schipholt, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. NDT Europa is een chemiebedrijf. Voor de werking van haar inrichting in Almere beschikt NDT Europa over een op 12 november 1997 door het college op grond van de Wet milieubeheer verleende vergunning (hierna: de omgevingsvergunning). Het college heeft bij besluit van 31 oktober 2019 aan NDT Europa lasten onder dwangsom opgelegd om de volgende vier overtredingen van artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te beëindigen:
I. Het in strijd met de voorschriften 7.1 en 7.2 van de omgevingsvergunning opslaan van gevaarlijke stoffen in tanks in ruimte P.0.01 (hierna: overtreding I).
II. Het in strijd met de voorschriften 7.1 en 7.2 van de omgevingsvergunning opslaan van gevaarlijke stoffen in tanks in ruimte P.0.02 (hierna: overtreding II).
III. Het in strijd met voorschrift 7.1 van de omgevingsvergunning opslaan van gevaarlijke stoffen in ruimte M.0.01 (hierna: overtreding III).
IV. Het opslaan van spuitbussen in ruimte M.0.01, terwijl in de aanvraag om verlening van de omgevingsvergunning staat dat spuitbussen worden opgeslagen in een aparte bouwkundige kast in de ruimte P.0.02 (hierna: overtreding IV).
Tijdens een op 7 januari 2020 bij NDT Europa uitgevoerde controle hebben toezichthouders van de gemeente geconstateerd dat deze vier overtredingen niet waren beëindigd. Omdat volgens het college de maximaal te verbeuren dwangsommen door deze constatering waren volgelopen, heeft het college bij besluit van 31 januari 2020 opnieuw aan NDT Europa lasten onder dwangsom opgelegd om deze vier overtredingen te beëindigen. De besluiten van 31 oktober 2019 en 31 januari 2020 zijn onherroepelijk geworden, omdat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Tijdens op 28 mei 2020 en 30 juni 2020 bij NDT Europa uitgevoerde controles hebben toezichthouders van de gemeente geconstateerd dat deze vier overtredingen nog steeds niet waren beëindigd.
De besluiten
2. Bij besluit van 3 juli 2020 heeft het college, onder verwijzing naar de controle van 7 januari 2020, besloten over te gaan tot invordering van € 20.000,00 aan verbeurde dwangsommen.
Bij besluit van 4 september 2020 heeft het college, onder verwijzing naar de controle van 28 mei 2020, besloten over te gaan tot invordering van € 40.000,00 aan verbeurde dwangsommen.
Bij besluit van 11 december 2020 heeft het college, onder verwijzing naar de controle van 30 juni 2020, besloten over te gaan tot invordering van € 40.000,00 aan verbeurde dwangsommen.
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft het college de door NDT Europa tegen deze invorderingsbesluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Het hoger beroep
3. NDT Europa betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van een uitzonderlijk geval dat rechtvaardigt dat zij in de procedure tegen de invorderingsbesluiten met succes gronden naar voren kan brengen tegen de onherroepelijk geworden besluiten van 31 oktober 2019 en 31 januari 2020. NDT Europa wijst daarbij naar wat zij in eerste aanleg bij de rechtbank heeft aangevoerd. Over de overtredingen I en II heeft NDT Europa aangevoerd dat op grond van voortschrijdend inzicht tot de conclusie moet worden gekomen dat, anders dan uit de voorschriften 7.1 en 7.2 volgt, de opslag in de ruimten P.0.01 en P.0.02 niet zou moeten plaatsvinden overeenkomstig hoofdstuk 4 van de CPR 15-2, eerste druk 1991, maar overeenkomstig de PGS-31, waaraan de opslag, naar NDT Europa stelt, voldoet. Over overtreding III heeft NDT Europa aangevoerd dat de brandwerendheid van ruimte M.0.01 weliswaar lager is dan op grond van voorschrift 7.1 is vereist, maar dat zij erop mocht vertrouwen dat die ruimte door het college voldoende brandwerend wordt geacht, omdat die toegepaste brandwerendheid blijkt uit de tekeningen die bij de aanvraag om de omgevingsvergunning zijn overgelegd en het college die tekeningen toentertijd heeft beoordeeld. Over overtreding IV heeft NDT Europa aangevoerd dat de wijze waarop zij spuitbussen opslaat milieuveilig is en dus acceptabel moet worden geacht. Verder heeft NDT Europa aangevoerd dat de omgevingsvergunning al 25 jaar oud is, dat zij overeenkomstig de beste beschikbare technieken heeft gehandeld en dat het op de weg van het college had gelegen om de vergunningvoorschriften te actualiseren. Volgens NDT Europa heeft zij niet onjuist gehandeld en is sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van het opleggen van de lasten onder dwangsom. De rechtbank had gemotiveerd moeten ingaan op wat zij aldus in beroep heeft aangevoerd, zo betoogt NDT Europa.
3.1. Een belanghebbende kan in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als evident is dat geen overtreding is gepleegd of betrokkene geen overtreder is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466. 3.2. Wat NDT Europa in eerste aanleg heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de haar verweten overtredingen evident niet hebben plaatsgevonden. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat NDT Europa niet weerspreekt dat zij in strijd met de op grond van de omgevingsvergunning geldende voorschriften heeft gehandeld. Ook haar overige betoog, dat er in de kern op neerkomt dat die voorschriften niet (meer) nodig en passend zijn ter bescherming van het milieu, kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld. Naar het oordeel van de Afdeling geeft de aangevallen uitspraak blijk van een juiste toepassing van het hiervoor onder 3.1 weergegeven toetsingskader.
Het betoog slaagt niet.
4. NDT Europa betoogt dat het invorderingsbesluit van 4 september 2020 onrechtmatig is. NDT Europa voert aan dat het college bij dat besluit heeft besloten tot invordering van op 29 februari 2020 verbeurde dwangsommen waarvan de bevoegdheid tot invordering is verjaard, omdat een verjaringstermijn van één jaar geldt en het college pas op 3 maart 2021 de eerste aanmaning heeft verstuurd. Als het betoog slaagt, zo heeft NDT Europa op de zitting toegelicht, dan heeft de betaling van de inmiddels bij dwangbevel ingevorderde dwangsommen onverschuldigd plaatsgevonden en dient het college het onverschuldigd betaalde bedrag ter hoogte van € 40.000,00, te vermeerderen met de wettelijk rente, aan NDT Europa terug te betalen.
4.1. Op grond van artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd. Gelet daarop was op 4 september 2020 nog geen sprake van verjaring van de bevoegdheid tot invordering van dwangsommen die op 29 februari 2020 zijn verbeurd. Alleen al daarom is er geen grond voor het oordeel dat het besluit van 4 september 2020 onbevoegd is genomen of anderszins onrechtmatig is.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. C.C.W. Lange en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023
610-1030