ECLI:NL:RVS:2023:2270

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
202103154/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingen inzake proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep

In deze zaak hebben vreemdelingen hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 april 2021. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.M. Volwerk, hebben het hoger beroep ingetrokken en verzocht om proceskostenveroordeling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit verzoek volgde op een brief van de staatssecretaris van 4 april 2022, waarin werd medegedeeld dat de vreemdelingen alsnog een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd was verleend op humanitaire gronden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de staatssecretaris niet tegemoetgekomen is aan de vreemdelingen, omdat de verleende verblijfsvergunning het gevolg was van een ambtshalve beoordeling naar aanleiding van de motie Van Dijk. Dit wordt gezien als een veranderde omstandigheid en niet als tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, met de beslissing dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 13 juni 2023 door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.

Uitspraak

202103154/1/V1.
Datum uitspraak: 13 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het verzoek van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
verzoekers,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Awb).
Procesverloop
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.M. Volwerk, advocaat te Leiden, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 april 2021 in zaak nr. 20/1330.
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een nader stuk ingediend.
De vreemdelingen hebben het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de bij hen opgekomen proceskosten.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen hebben het hoger beroep ingetrokken in reactie op een brief van de staatssecretaris aan de Afdeling van 4 april 2022 en gelijktijdig een verzoek gedaan om de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen. In de brief van de staatssecretaris van 4 april 2022 staat dat hij bij besluit van 4 april 2022 de vreemdelingen alsnog een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft verleend, onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden, op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen.
2.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 8 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1084, onder 1.2) en 28 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:180, onder 2) kan aanleiding bestaan de staatssecretaris met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen als hij aan de vreemdeling tegemoetgekomen is. Uit eerdergenoemde uitspraak van 8 april 2019, onder 1.2, volgt dat van tegemoetkomen geen sprake is als de staatssecretaris een in beroep bestreden besluit heeft gewijzigd wegens veranderde omstandigheden.
3.       De staatssecretaris heeft ter uitvoering van de zogenoemde motie Van Dijk ambtshalve beoordeeld of de vreemdelingen alsnog in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning en de verblijfsvergunning vervolgens ook verleend. Deze motie is aan te merken als een veranderde omstandigheid. De staatssecretaris is met het besluit van 4 april 2022 dan ook niet tegemoetgekomen aan de vreemdelingen.
4.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2023
282-966