202104755/1/R3.
Datum uitspraak: 21 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zwolle,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 juni 2021 in zaak nr. 20/1864 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2018 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen voor het vernieuwen van de dakconstructie op zijn woning aan de [locatie 1] in Zwolle.
Bij besluit van 18 maart 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2020 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
Naar aanleiding van de uitspraak heeft [vergunninghouder] een gewijzigde aanvraag ingediend.
Bij besluit van 19 augustus 2020 heeft het college het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard, het besluit van 12 november 2018 herroepen en naar aanleiding van de gewijzigde aanvraag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend.
Daartegen heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 8 juni 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 30 mei 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.A. Faber, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Stellingwerf, zijn verschenen. Verder is op de zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. G. Visser, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [vergunninghouder] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vernieuwen van de bestaande dakconstructie van een deel van zijn woning aan de [locatie 1] in Zwolle. [appellant] woont aan de [locatie 2]. Zijn woning grenst aan de woning van [vergunninghouder].
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 5 maart 2020 het besluit van het college van 18 maart 2019, waarbij het college het bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond heeft verklaard, vernietigd. Volgens de rechtbank bevatten de aanvraag en de daarbij behorende documenten tegenstrijdigheden en onduidelijkheden. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat onduidelijk was of er nu één, twee of geen dakramen zijn aangevraagd en vergund. Verder maakten foto’s van het deels gerealiseerde dak onderdeel uit van de aanvraag en daarmee van de omgevingsvergunning. Volgens de rechtbank was niet duidelijk of de gegevens vermeld op de aanvraag en de bouwtekeningen met deze foto’s overeenkwamen. Het ging onder meer over de hoogte van de muurplaat, de nok van het dak en aanpassingen aan de dakgoot.
2. Naar aanleiding van deze uitspraak van 5 maart 2020 heeft [vergunninghouder] op 10 juni 2020 de aanvraag gewijzigd. Deze wijziging houdt in:
- dat de foto’s geen deel meer uitmaken van de aanvraag,
- dat het Veluxdakraam met de afmeting 55x78 cm uit de aanvraag wordt gehaald,
- dat het Veluxdakraam GGL 780x550 mm uit de aanvraag wordt gehaald en
- dat alle tekeningen van Karin Mulder Verbouwingsmakelaar die gebruikt zijn bij de aanvraag, van 6 juli 2018, 17 september 2018 en 6 november 2018, vervallen en deze worden vervangen door de tekeningen met de datum 3 april 2020.
3. Vervolgens heeft het college bij besluit van 19 augustus 2020 het besluit van 12 november 2018, waarbij de omgevingsvergunning is verleend, herroepen en een nieuwe omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
4. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 8 juni 2021 het beroep van [appellant] tegen dit besluit van 19 augustus 2020 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank wordt voldaan aan wat in artikel 2.10 van de Wabo staat. Dat betekent dat de aanvraag niet kon worden geweigerd.
Omvang van het geding
5. [appellant] stelt dat de bij de aanvraag om omgevingsvergunning gevoegde tekeningen niet de feitelijke situatie weergeven. Hij vindt dat de rechtbank dit ten onrechte buiten haar beoordeling heeft gelaten. Hij voert aan dat de dakconstructie zoals die is gebouwd, niet overeenkomt met deze tekeningen. Het dak wordt hoger en zwaarder uitgevoerd. Dat gaat ten koste van de lichtinval en daardoor kan [appellant] geen onderhoud meer uitvoeren aan zijn woning. Ook is daardoor schade aan zijn gevel ontstaan. Verder is de hoogte van de verdiepingsvloer niet juist op de tekeningen weergegeven en wordt, anders dan waar de aanvraag vanuit gaat, geen dakraam vervangen, maar wordt een nieuw dakraam geplaatst. Op de tekeningen staat weliswaar één dakraam, maar het zijn er in werkelijkheid twee, zo stelt [appellant]. [appellant] wijst erop dat [vergunninghouder] in het verleden een schuur tegen de woning van [appellant] heeft gebouwd en een vergunning heeft gekregen om deze schuur als woning te gebruiken. Er is volgens [appellant] ook niet in overeenstemming met de toen verleende vergunning gebouwd. Daardoor is er toen ook al schade ontstaan in zijn woning, zo stelt [appellant], die onder meer bestaat uit wateroverlast. De aanpassing van de dakconstructie, waar nu omgevingsvergunning voor is verleend, zorgt voor nog meer schade en overlast. [appellant] vindt dat de rechtbank ook daar ten onrechte niet op is ingegaan.
5.1. De Afdeling overweegt over wat in deze procedure ter beoordeling voorligt, het volgende. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, moet het college beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. De gestelde afwijkingen van de bouwtekeningen zijn geen onderdeel van de aanvraag en vallen daarom buiten de beoordeling. Het college moet de aanvraag beoordelen aan de hand van de bij de aanvraag gevoegde gegevens en stukken en niet aan de hand van hoe het bouwplan daadwerkelijk wordt en is uitgevoerd. Voor zover niet in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning is en wordt gebouwd, is dat een kwestie van handhaving. Op de zitting is duidelijk geworden dat daarover inmiddels een afzonderlijke handhavingsprocedure loopt. De vraag of het college handhavend moet optreden, is in die procedure aan de orde en kan nu, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, in deze procedure niet worden beoordeeld. Ook andere bouwactiviteiten die eerder hebben plaatsgevonden, en die volgens [appellant] hebben geleid tot hinder en schade, en de vraag of daarvoor al dan niet een omgevingsvergunning is verleend, zijn nu niet aan de orde. Het gaat in deze procedure alleen om de omgevingsvergunning die het college heeft verleend voor het vernieuwen van de dakconstructie.
Het betoog slaagt niet.
Tegenstrijdigheden en onduidelijkheden in de aanvraag
6. [appellant] stelt dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld in de aangevallen uitspraak van 8 juni 2021, nog steeds sprake is van tegenstrijdigheden en onduidelijkheden in de aanvraag. [appellant] heeft op de zitting aangegeven dat het hem duidelijk is dat er nog maar één dakraam op de gewijzigde tekeningen staat en dat zijn hoger beroep daar niet over gaat. Hij vindt wel dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de onduidelijkheden wat betreft de muurplaat, de nok en de dakgoot. Hij voert aan dat de rechtbank in haar eerdere uitspraak van 5 maart 2020 ook vanwege deze punten tot het oordeel is gekomen dat de aanvraag tegenstrijdigheden en onduidelijkheden bevatte en wijst ter onderbouwing van zijn standpunt dat dit nog steeds zo is op de foto’s die hij heeft overgelegd. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de bouwtekeningen die bij de gewijzigde aanvraag horen innerlijk tegenstrijdig zijn, omdat, zoals hij op de zitting heeft toegelicht, de detailtekening voor de nieuwe situatie verschilt met de doorsnedetekening voor de nieuwe situatie wat betreft de wijze waarop het dak op de muurplaat steunt.
6.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat er geen onduidelijkheid meer is over wat is aangevraagd en vergund. De onduidelijkheid en innerlijke tegenstrijdigheid wat betreft de muurplaat, de nok en de dakgoot werden veroorzaakt door foto’s die bij de oorspronkelijke aanvraag waren gevoegd. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 5 maart 2020, is de aanvraag gewijzigd. In de wijziging van de aanvraag staat uitdrukkelijk dat de foto’s geen deel meer van de aanvraag uitmaken, zoals hiervoor onder 2 ook is overwogen. De door [appellant] overgelegde foto’s maken ook geen deel uit van de aanvraag en de omgevingsvergunning. De Afdeling is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de gestelde onduidelijkheid en innerlijke tegenstrijdigheid over wat is aangevraagd en vergund wat betreft de muurplaat, nok en dakgoot niet meer bestaan.
De Afdeling stelt verder vast dat de door [appellant] bedoelde detailtekening een uitvergroting is van de situatie die op de door hem bedoelde doorsnedetekening is te zien en daarop zijn dan ook meer details aangegeven. Het verschil tussen deze tekeningen waar [appellant] op wijst, is naar het oordeel van de Afdeling het gevolg van de uitvergroting. De Afdeling ziet niet dat er op deze tekeningen sprake is van tegenstrijdigheden of essentiële verschillen wat betreft de constructie of de wijze waarop het dak op de muurplaat steunt en [appellant] heeft daarvoor verder ook geen concrete aanwijzingen gegeven. De Afdeling ziet in wat [appellant] over deze tekeningen heeft aangevoerd, daarom ook geen grond voor de conclusie dat het oordeel van de rechtbank over wat is aangevraagd en vergund, niet juist is.
Het betoog slaagt niet.
Bouwbesluit 2012
7. [appellant] betoogt dat zich strijd voordoet met het Bouwbesluit 2012 en dat de omgevingsvergunning daarom had moeten worden geweigerd. Hij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de gevolgen van de aanpassing van de constructie van het dak voor de belasting van de gevel en muur van zijn woning niet deugdelijk zijn onderzocht. [appellant] stelt dat het dak zo is verzwaard dat er een breuk in zijn gevel is ontstaan en wijst in dit verband op door hem overgelegde foto’s. Gelet hierop had het college gewicht moeten toekennen aan zijn belangen en de omgevingsvergunning moeten weigeren. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen ruimte voor een belangenafweging is.
7.1. De Afdeling overweegt hierover het volgende. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo het toetsingskader voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Dit toetsingskader biedt geen ruimte voor een afzonderlijke belangenafweging. Uit deze bepaling volgt dat het college uitsluitend moet beoordelen of zich voor de omgevingsvergunning een van de in dit artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, dan moet de omgevingsvergunning worden verleend. En als dat wel zo is, dan moet deze worden geweigerd.
7.2. De in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo opgenomen weigeringsgrond gaat over strijd met het Bouwbesluit 2012. De toets die het college daarvoor moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de ook door de rechtbank genoemde uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4197, en in de uitspraak van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:279, komt het college bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012, beoordelingsruimte toe. 7.3. Het college stelt dat het principe van de nieuwe dakconstructie niet wijzigt ten opzichte van de bestaande dakconstructie. Niet is gebleken dat met de nieuwe dakconstructie sprake is van zo’n wijziging of verzwaring dat dit van invloed is op de onderliggende bouwconstructie. Daarbij verwijst het college naar de bij de aanvraag gevoegde constructieberekeningen van Borreman constructie adviesbureau en de bij de gewijzigde aanvraag gevoegde nadere toelichting van Borreman constructie adviesbureau.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich gelet hierop op het standpunt heeft mogen stellen dat de aanvraag wat betreft de bouwconstructie niet in strijd is met het Bouwbesluit 2012. [appellant] heeft geen concrete argumenten naar voren gebracht die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. De stelling alleen dat Borreman geen goed onderzoek heeft uitgevoerd, is daarvoor niet voldoende. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Duursma
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023
378